*How Will Capitalism End?* (2)

Wolfgang Streeck schetst in How Will Capitalism End? (eerste deel bespreking) een scherp en somber beeld van wat volgens hem de nadagen van het kapitalisme moeten zijn. Het einde is onbepaald, maar onafwendbaar.

“Ideas of solidarity and institutions of social regulation are as a result at a permanent risk of erosion, with capitalist patterns of action spreading like cancer in the body social even though capitalism as such, pure and simple and liberated from social constraints, cannot exist. In this sense capitalism feeds parasitically on the society that it inhabits or befalls, with its expansion ultimately amounting to its self-destruction unless checked by social and political opposition.”

p 233

Een van de problemen met het boek is dat Streeck voortdurend verschillende rollen aanneemt en dat hij naadloos switcht tussen die rollen. Dat merkte ook Financial Times journalist Martin Wolf op in zijn recensie van het boek.

Streeck is a mixture of the analyst, the moralist and the prophet. As an analyst, he challenges the stability of democratic capitalism. As a moralist, he dislikes a society founded on greed. As a prophet, he declares that the wages of this sin are death.

Streecks analyse van de (post-1970, Europese en Amerikaanse) economie is bijzonder scherp en inzichtelijk. Maar zijn blik als moralist vertroebelt soms zijn analyses en soms neemt hij zelfs een loopje met feitelijkheden.

In zijn ijver om het kapitalisme dood en verdorven te verklaren, vervalt Streeck net zoals veel van zijn illustere voorgangers in het genre in de val om impliciet en soms expliciet te verwijzen naar een verondersteld gouden tijdperk toen het kapitalisme er nog niet was, of nog niet zo verdorven.

Als het dan moet gaan over het einde van een tijdperk, dan zou het toch lonen om af en toe the longer view te nemen, historisch én geografisch. Streeck beperkt zich tot een terugblik op de Trente Glorieuses, de dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog die volgens hem de enige periode waren waarin onder kapitalisme zowel economische groei als sociale en politieke stabiliteit werden verwerwezenlijkt.

Streecks te moraliserende visie leidt vaak naar bedenkingen die kort door de bocht gaan en die onvoldoende gestaafd worden. Competitie wordt door Streeck herleid tot “depriving one’s peers of their livelihood by outbidding them.” (p 205). Het is de zero-som of de win-lose visie op handel drijven die we steevast zien terugkomen in kritieken op het kapitalisme en de vrije markt. Jouw winst is mijn verlies. Het klopt gewoon niet.

Een handelaar moet volgens de logica van het kapitalisme een agressieve voordeelzoeker zijn. (p 207) “Capitalist actors always struggle to escape from their social containment and free themselves from obligations and control.” (p 233, mijn nadruk) Always? Komaan Streeck.

Technologische vooruitgang dient in deze nadagen van het kapitalisme enkel om nog wat tijd te winnen (p 60). De weliswaar superieure innovatie in de kapitalistische economie wordt gedreven door hebzucht en angst en dient enkel om competitie te onderdrukken en woekerwinsten te realiseren. (p 205)

Streeck verwijst daarbij naar Schumpeter uit 1912, maar vergeet te verwijzen naar William Nordhaus uit 2004, die berekende dat de kapitalistische entrepreneur uiteindelijk maar 2.2 procent overhoudt van de economische winst van zijn innovatie. De rest gaat naar de consumenten, en dus naar de maatschappij, in wat de economisch historicus Deirdre McCloskey de “second act” van innovatie noemt.

In een passage waar hij ingaat tegen de visie op kapitalisme als vreedzame, “doux commerce”, schrijft Streeck: “This neglects the fact that non-violent free-trade is typically confined to the centre of the capitalist system, whereas on its historical and spatial periphery violence is rampant.” (p 59) Rampant? Nou!

Wat is dan de boodschap die hij als profeet brengt? How Will Capitalism End? is een pessimistisch en uiteindelijk besluiteloos boek. Streeck laat ultiem niet alleen de vraag uit de titel onbeantwoord, hij biedt ook geen alternatief, niet voor een zoektocht naar een menselijker kapitalisme, en al helemaal niet aan Links.

Dat Links verliest zich volgens Streeck in een verkeerd begrepen cosmopolitanisme en internationalisme en vooral in identiteitspolitiek, de tendens die van identiteiten rond ras, gender, religie het speerpunt van de politieke strijd maakt. “Genderneutrale toiletten!”, sneert hij ergens.

Op het einde van het boek doet hij nog wel een toegift “to put in a word for not entirely abandoning concepts like socialism or even communism” (p 234), en “Would it not be more constructive to be less constructive – to cease looking for better varieties of capitalism and instead begin seriously to think about alternatives to it?” (p 235). Maar het is niet van harte.

In een recenter essay, Whose Side Are We on? Liberalism and Socialism Are Not the Same, een hoofdstuk uit Reflections on the Future of the Left (2017), lijkt hij de hoop op Linkse oplossingen helemaal opgegeven te hebben.

Wie zou hier immers het voortouw nemen? De kloof tussen de belangen van de kinderen van de vroegere arbeidersklasse en de nieuwe eigenaars van human capital is te groot. Immigranten sluiten zich op in hun eigen enclaves, onderbieden de lonen van hun kameraden en worden gezien als concurrenten voor de diensten van de welvaartstaat. De “young losers”, die geprobeerd hebben zich op te werken tot de middenklasse, maar gefaald hebben en nu hun heil zoeken bij Sanders en Corbyn? Of straks de mensen wier jobs overbodig gemaakt worden door robots en artificiële intelligentie?

Tegenover een kapitalisme dat zich globaal georganiseerd heeft, staan dus versplinterde groepen, niet eens een klasse, van mensen die elk bezig zijn met hun cultuur- en identiteitsoorlogjes.

Met individualisme en persoonlijke keuze als hoogste goed en ideaal kiezen mensen hooguit voor “projects, not parties, (as) the organizational form of choice: one can join and leave any time, as one sees fit.” (rinkelt een bel, Vlaamse partijen?).

De samenhorigheid die volgens Streeck nodig is om het kapitalisme te bestrijden, en die voortvloeit uit de (partij)discipline en het gevoel van verplichting van een democratisch beslist programma, is archaisch geworden.

Voor Streeck is er geen socialisme buiten de contouren van de natiestaat en zonder zin voor collectivisme. Maar de natiestaat is onmachtig tegenover het globaal kapitalisme en de zin voor collectivisme heeft Links aan uiterst Rechts gelaten.

Streeck wordt er moedeloos van. “The task of inventing a “future of the Left”, and indeed for a socialist Left, appears nothing short of awesome.” De enige uitweg die hij ziet, maar waarin hijzelf niet echt gelooft, is in een culturele revolutie die het potentieel Linkse electoraat zou wegleiden van de laat-kapitalistische levensstijl en het consumentisme, naar een “sociaal equivalent van het veganisme”.

Not as an economy, but as a society

Hoewel ik eraan twijfel of veel mensen op Links echt warm worden van die oproep, denk ik wel dat hun analyses en aanpak een stuk steviger kunnen worden met de lectuur van Streeck.

Wat we meemaken, is wel degelijk niet enkel een crisis van de economie maar ook een crisis van de democratie en het vergde een socioloog om te analyseren en te duiden hoe de twee met elkaar verstrengeld zijn. “Not as an economy, but as a society,” antwoordt Streeck op de vraag die de titel is van hoofdstuk 9: “How to Study Contemporary Capitalism?” (p 201)

Er is dus iets te zeggen voor de oproep van Streeck dat “(W)e cannot begin early enough to challenge the intellectual hegemony of contemporary economics over contemporary understandings of economy and society.” (p 251)


Hoger onderwijs is (dan toch, contra OESO) *geen* geldkraan voor de overheid

De Leuvense onderzoekers in Onderwijseconomie Koen Declercq en Erwin Ooghe bekijken in een Leuvens Economisch Standpunt en een paper kritisch een OESO-studie kritisch die berekent dat investeringen in het hoger onderwijs in België zich zeer fors terugverdienen via hogere belastingen en sociale bijdragen van hoger opgeleiden.

Het OESO-rapport Education at a Glance is een gezaghebbende bron voor internationale vergelijkingen van structuur en financiering van het onderwijs in de 37 OESO-landen. Education at a Glance berekent dat een Belgische student hoger onderwijs gemiddeld 57,500 dollar kost aan de overheid, via subsidies aan de instellingen van het hoger onderwijs, waardoor de inschrijvingsgelden laag kunnen worden gehouden.

De OESO stelt tegenover deze kosten een baat van 252,000 dollar, een veelvoud van liefst 4.4 tegenover de kosten, vooral door de hogere opbrengsten aan belastingen en sociale bijdragen over de loopbaan van de hoger opgeleiden.

Is het hoger onderwijs dan een melkkoe voor de overheid? Niet echt, stellen de onderzoekers. De cijfers van de OESO moeten geïnterpreteerd worden en zijn minstens voor een deel gebaseerd op onrealistische veronderstellingen.

Zo gaat de OESO er in haar berekeningen van uit dat iedereen slaagt in het hoger onderwijs, wat manifest onjuist is, en dat zonder subsidies niemand zou deelnemen aan het hoger onderwijs, eveneens onjuist. De OESO houdt ook geen rekening met het “perverse” effect dat de lonen van hoger geschoolden zullen verlagen als er meer hoger geschoolden op de markt zouden komen.

Met meer realistische veronderstellingen en bijkomende data berekenen de auteurs dat:

  • Voor elke euro subsidie gemiddeld gezien 1,08 euro terugvloeit naar de overheid. Dit is een stuk lager dan de 4,4 euro die de OESO berekende, maar is toch nog net iets groter dan één. Met andere woorden, gemiddeld gezien betaalt de subsidiëring van het hoger onderwijs zich min of meer terug, en
  • Om te weten of we massaal meer moeten investeren in hoger onderwijs, moeten we naar de marginale opbrengstvoet kijken. Voor een extra euro subsidie vloeit 0,73 euro terug naar de overheid. Dit betekent dat, gegeven het huidige niveau van subsidiëring, een extra euro subsidie grotendeels (73%) gerecupereerd wordt, terwijl het overige deel (27%) een netto-kost is voor de overheid.

Donderdagse gevarieerde links


Dinsdag quote

If someone chooses to take all their hopes for a better and more just society and bundle it up in the name of “socialism,” then any criticism of “socialism” will be viewed as an attack on their dreams and desires. Conversely, pretty much no one ever has said that “capitalism is the name of my desire.” The arguments for capitalism are typically made in terms of machine-like functionality, emphasizing what works and doesn’t work under capitalism. And of course, the arguments for capitalism emphasize how it has actually raised the standard of living for average people over recent decades and centuries, not how it summarizes one’s dreams for the future.

Timothy Taylor, Socialism is the Name of Our Desire, in Conversable Economist

Zaterdag quote

The diversity across countries in measured per capita income levels is literally too great to be believed … I do not see how one can look at figures like these without seeing them as representing possibilities. Is there some action a government of India could take that would lead the Indian economy to grow like Indonesia’s or Egypt’s? If so, what, exactly? If not, what is it about the ‘nature of India’ that makes it so? The consequences for human welfare involved in questions like these are simply staggering: Once one starts to think about them, it is hard to think about anything else.

Robert Lucas (1988). On the mechanics of economic development. Journal of Monetary Economics, p 5

Ontwikkelingshulp is geen substituut voor emigratie

Ontwikkelingshulp wordt in Westerse landen vaak voorgesteld als de meest humane, maar op termijn ook de meest effectieve maatregel om immigratiedruk te verminderen. Creëer economische opportuniteiten in landen waar de immigranten vandaan komen, zodat ze meer redenen hebben om in hun thuisland te blijven, luidt de ogenschijnlijk logische redenering.

Na de immigratiepiek in 2015 creëerde de Europese Unie een Trust Fund van 4.7 miljard euro met het expliciete doel om “de hoofdoorzaken van de migratie aan te pakken”, deels door “economische opportuniteiten in Afrika te creëren”.

In twee recente papers van het Center for Global Development halen Michael Clemens en Mariapia Mendola deze redenering onderuit. (samenvattend artikel)

In Migration from Developing Countries: Selection, Income Elasticity, and Simpson’s Paradox, waarin ze 99 landen met laag tot midden inkomen onderzoeken, vonden Clemens en Mendola dat mensen meer geneigd zijn om te emigreren naarmate ze rijker (of minder arm) worden.

Om de logica van deze ogenschijnlijke paradox te verklaren, vergelijken de auteurs emigratie met een investering in de toekomst zoals hoger onderwijs. In principe zouden rijkere mensen minder nood hebben aan hoger onderwijs, omdat ze toch al een behoorlijk inkomen hebben. We weten dat het omgekeerde gebeurt.

Het effect dat vooral rijkere mensen emigreren, leidt ook tot een positieve selectie. Immigranten zullen doorgaans relatief productiever zijn.

In een tweede paper, The Emigration Life Cycle: How Development Shapes Emigration from Poor Countries, toont Clemens aan dat dat effect niet alleen speelt in een vergelijking tussen landen, maar ook binnen een land en over de tijd.

Als armere landen economisch groeien, zullen hun inwoners, tot een bepaald inkomen, meer geneigd zijn te emigreren.
De emigratieratio, het percentage van mensen die in een land geboren zijn maar niet meer in het land leven, stijgt van 4 procent in de armste landen tot 11 procent in landen met een bruto binnenlands product van 10,000 dollar per hoofd. Boven dat inkomen daalt de ratio.

Clemens bestudeerde het effect over een langere tijdsperiode en in verschillende landen en vond telkens hetzelfde patroon.
Het is een patroon dat andere onderzoekers ook al hadden gevonden en dat Tim Hatton en Jeff Williamson de emigration life cycle noemen. Clemens en eerder onderzoek tonen aan dat die emigration life cycle al twee eeuwen lang bestaat. Ook de Europese emigratie naar de VS volgde dat patroon.

De emigration life cycle ziet er dus hetzelfde uit binnen een land over de tijd als tussen landen met verschillende inkomens.
De conclusie is dat emigratie onlosmakelijk verbonden is met ontwikkeling en dus dat ontwikkeling(shulp) geen substituut kan zijn voor emigratie.


*How Will Capitalism End?* (1)

Dit is het eerste van vijf boeken die ik ga bespreken in een reeks “Kapitalisme. Is het einde nabij?”.

Het “einde van het kapitalisme” is een genre op zich sinds Marx en Mill in de tweede helft van de 19de eeuw. Sinds halfweg de jaren 1990, en versterkt sinds de financiële crisis van 2008-2009, kent het een opflakkering.

De auteur van How Will Capitalism End? is de Duitse economische socioloog Wolfgang Streeck (1946) (en persoonlijke website). Hij studeerde onder meer aan de Goethe Universiteit Frankfurt en aan de Amerikaanse Columbia University. Vandaag is hij emeritus directeur van het Max Planck Institut für Gesellschaftsforschung in Keulen.

Van de vijf boeken die ik in deze reeks ga bespreken, is How Will Capitalism End?, waarin Streeck hoofdzakelijk een aantal eerder verschenen artikels bundelt, het meest donkere, op het griezelige af. Samen met Branko Milanovic’ Capitalism. Alone (dat tot heel andere conclusies komt) is het ook het meest scherpzinnige, dat de diepste en breedste inkijk biedt in de mechanismen die de jongste decennia spelen in het kapitalisme en de wereldeconomie. Maar terwijl Milanovic nog een uitzicht en een glimmer van hoop biedt, is dat bij Streeck, zonder excuses, niet het geval.

Een eerste punt van kritiek, dat ik later ga nuanceren. Mijn journalistieke leermeester Lode Bostoen, destijds algemeen hoofdredacteur van De Standaard en Het Nieuwsblad, kwam ons op de vingers tikken als we in onze titel een vraagteken gebruikten. “Als je in je titel een vraagteken zet, zorg dan dat je in het artikel het antwoord geeft.”
Streeck geeft in zijn boek geen antwoord op de vraag uit de titel, althans geen klaar en eenduidig. De (hoopvolle) lezer weze dus gewaarschuwd.

De kernthesis van het boek is dubbel. Enerzijds was “capitalism always a fragile and improbable order that depended on continuous repair work for its survival.” (p 13). Anderzijds is de zoveelste voorspelling van de dood van het kapitalisme deze keer niet voorbarig, ironisch genoeg wegens gebrek aan tegenstanders die het in het verleden telkens van zichzelf gered hebben door het te dwingen een aangepaste vorm aan te nemen.

Streeck is erudiet genoeg om te beseffen dat hij niet de eerste is die het einde van het kapitalisme voorspelt. De enige plaats in heel het boek waarop hij wat zelfrelativering en humor toont, is in een voetnoot na een passage waarin hij verwijst naar illustere voorgangers in de voorspelling: Marx, Polanyi, Weber, Schumpeter, Sombart, Weber, Keynes. “If history proves me wrong, I will at least be in good company.” (p 57)

Hij stoelt zijn conclusie van de onvermijdelijkheid van het einde van het kapitalisme op een historische analyse van de economische gebeurtenissen van de jongste decennia die (voor een socioloog! zal zelfs de meest erudiete econoom moeten toegeven) bijzonder scherp en inzichtelijk is.

Streeck focust in zijn historische analyse op de periode sinds 1970, waarin de belastingstaat eerst plaats maakt voor de schuldenstaat, om dan opgevolgd te worden door de consolidatiestaat.

Die consolidatiestaat (hoofdstuk 4) is een gevolg van de dalende belastbaarheid van democratische-kapitalistische staten en de stijgende overheidsschuld die daarop volgde. Nationale staten, supranationale instellingen en de internationale financiële markten (die maar al te graag geld bleven lenen), spanden daarop samen om staten te dwingen hun uitgaven te verlagen. Het gevolg van die collusie was dubbel: de economische groei werd gefnuikt; en de economie werd onttrokken aan elke democratische controle of sturing.

Sinds de crisis van 2008 zitten we in de vierde fase, waarin zowel de overheidsschuld als de private schulden hoger zijn dan ooit. Drie langetermijntrends – lagere groei, stijgende ongelijkheid en stijgende schuld – versterken elkaar onderling en er is niets in zicht dat sterk genoeg is om die drie trends te keren.

De cyclus van oplossingen-problemen-oplossingen die het kapitalisme al van in het begin kenmerkt, en waarbij overheden een evenwicht zijn blijven zoeken tussen economische groei, democratische legitimiteit en sociale vrede, lijkt doorbroken, en ligt onherstelbaar aan diggelen.

Wat overblijft is een “capitalism passing away as a result of having destroyed its opposition – dying, as it were, from an overdose of itself.” (p 65)

Ter illustratie somt Streeck vijf symptomen van het ultieme verval op, “systemic disorders of today’s advanced capitalism“: stagnatie; oligarchische herverdeling naar de top; de plundering van het publieke domein (zoals bijvoorbeeld in de privatisering van oorlog); corruptie; en globale anarchie. (p 65 e.v.)

De analyse van deze symptomen zal terugkomen in de andere boeken die ik ga bespreken in deze reeks.

Aan de historisch-economische analyse die Streeck maakt van de voorbije decennia, kunnen veel economisten een punt zuigen. Het helikopterzicht dat de lezer krijgt in hoofdstuk 2, The Crises of Democratic Capitalism, was, voor deze economist althans, ongezien.
Wat Streeck daaraan toevoegt, vanuit zijn sociologische en politieke invalshoek, trekt pas echt de eng-economische blik open.
In zeven van de elf hoofdstukken dissecteert hij ongenadig, zonder verdoving, de gevolgen van de economische evoluties op de democratie en het sociale leven.

Now states were located in markets …

De griezelige conclusie van die analyse is dat de democratie, die ooit werkte als een motor van economische en sociale vooruitgang, losgekoppeld is geraakt van de economie. “The post-war shotgun marriage between democracy and capitalism came to an end” (p20), en dat gebeurde gradueel, zonder putsch, zodat niemand er echt erg in heeft gehad. “Democracy ceased to be functional for economic growth and in fact became a threat of the new growth model; it therefore had to be decoupled from the political economy. This was when post-democracy was born.” ( p 22)

De belangrijkste drijvende kracht van deze loskoppeling van de democratie is uiteraard de globalisering, waarbij een lokale arbeidsmacht het moet opnemen tegen een internationaal werkende economie. Het gevolg, schrijft Streeck in wat het motto van deze analyse en van het boek zou kunnen zijn, is dat “Now states were located in markets rather than markets in states.” (p 22)

Streeck maakt zijn dissectie concreet in vier hoofdstukken waarin hij het project van de Europese Unie en de euro analyseert. Hij neemt daarbij geen gijzelaars; zijn oordeel over het Europese project zoals het nu wordt uitgevoerd (en zijdelings ook over Merkel), is vernietigend. Het is vooral in de Europese Unie dat de loskoppeling van democratie van economie haar concretisering vindt. Via de Europese Centrale Bank heeft de EU naast haar economisch lot ook haar politiek lot in handen gegeven van de financiële markten, die ze afschermt van en beschermt tegen de “grillen van de de democratische politiek”. (p 134)

Together with the Council, the Commission and the ECJ [het Europees Hof van Justitie], but if need be also without them, the European Central Bank has developed into the de facto government of the biggest economy on earth, a government entirely shielded from ‘pluralist democracy’ that acts, and can only act, as the guardian and guarantor of a liberal market economy.” (p 162)

Parallel met de nefaste invloed op de democratie, is er de invloed op het individu in zijn sociaal weefsel. Als ondersteunende instellingen en cultuur wegvallen, als het nationale “staatsvolk” van burgers het internationale “marktvolk” van beleggers is geworden (p 124), verschuift de last om het dagelijks leven te organiseren van het macroniveau naar het allerindividueelste microniveau en komen we terecht in een post-social society (p 38).

Het individu moet in deze maatschappij niet alleen leren leven met, maar ook zijn uitdaging en vervulling vinden in sauve-qui-peut strategieën, met modetermen zoals disruption en resilience. Het enige verweer dat het individu nog heeft, is “coping, hoping, doping and shopping.” (p 41 e.v.)

How Will Capitalism End? is een horrorverhaal, met geen straaltje optimisme en geen uitzicht op een “oplossing”. “(C)apitalism is facing its Götterdammerung.” (p 57)

We maken een doodstrijd mee waarvan we niet weten hoe lang die zal duren.

Before capitalism will go to hell, then, it will for the foreseeable future hang in limbo, dead or about to die from an overdose of itself but still very much around, as nobody will have the power to move its decaying body out of the way.” (p 36)

Volgens Streeck zijn hoop en welke vorm ook van optimisme zelfs nefast. Hij kijkt vooral neer op de Amerikaanse variant van dreaming: (T)he sacrosanct nature of dreams, never to be critically assessed, may be the most powerful impediment to political radicalization and collective action … (L)ife under social entropy elevates being optimistic to the status of a public virtue and civic responsibility … while defining pessimism as a socially harmful personal deficiency.” (p 42-43)

Vrolijk word je er niet van.

In een volgende post over Streeck en How Will Capitalism End? formuleer ik enkele kritieken en aanvullende bedenkingen. Ik ga ook nog iets dieper in op de bijdrage die de socioloog levert aan het economisch debat, een thema waar Streeck herhaaldelijk op terugkomt in het boek.


Woensdagse gevarieerde links

  • 80,000 hours, een non-profit organisatie in de effective altruism community die als bescheiden doel heeft “to solve the most pressing skill bottlenecks in the world’s most pressing problems“, verzamelde suggesties voor high-impact research onderwerpen in 19 domeinen. Voor economie zijn de suggesties onder meer “What is the effect of economic growth on existential risk? How desirable is economic growth after accounting for this and any other side effects that might be important from a longtermist perspective?” en “What’s the best way to measure individual wellbeing? What’s the best way to measure aggregate wellbeing for groups?” Met goede links naar reeds bestaande research.
  • Elon Musk besliste een tijd geleden niet enkel te focussen op opwindende producten, maar evenzeer op de productiemethode van zijn auto’s. “The machine that builds the machine“, noemt hij het. Enkele dagen geleden zette hij een time-lapse video van de Gigafactory Shanghai online. Tesla bouwt nog Gigafactories in Berlijn en Austin.
  • Free lance journalist Tom Lamont vertelt een schitterend verhaal over (de teloorgang van) een 300 jaar (“give or take”) oude dorpsslagerij in Dronfield, in Derbyshire, en de 90-jarige beenhouwer Frank Fisher.
  • What If Elections Didn’t Matter? the Belgian Solution
  • What are the most misunderstood terms in development economics? For me, I remember when I learned what life expectancy meant. Before that, I thought if a country had an average life expectancy of 65 then a 60 year old could expect to die in about 5 years.

Dinsdag quote

I believe that even if government officials were free of special-interest influence and wanted to be pro-social, they would fail. They under-estimate their own ignorance, and in choosing leaders the political process selects for a lack of humility. Officials are prone to blunders, and the error-correction mechanisms are much weaker in the public sector than in the private sector. Markets tend to correct their failures. Governments tend not to.

Arnold Kling, Why I lean libertarian, Askblog

De economische waarde van een goede leraar

Een gevoelig onderwerp, natuurlijk. En dat geldt niet alleen voor het debat over het verschil tussen goede en “minder goede” leraars, maar wellicht nog meer voor de poging om dat verschil een economische waarde te geven.

In een artikel uit 2011, The economic value of higher teacher quality, stelt de Amerikaanse economist Eric Alan Hanushek, die in zijn loopbaan al meer dan wetenschappelijke 500 artikels gepubliceerd heeft over de economie van het onderwijs, voor de kwaliteit van leraars te meten aan de kwaliteit van hun “eindproduct”, geschoolde studenten (gemeten met gestandaardiseerde, vergelijkbare uitslagen op testresultaten, een methode waar bij ons onder meer ook cognitief psycholoog Wouter Duyck voor pleit).

De economische waarde van de scholing voor de individuele student meet Hanushek dan door studenten te volgen over hun beroepsloopbaan en te meten, in termen van beroepsinkomen, wat de impact is van betere testscores.

Uit eerdere studies blijkt een heel consistent verband tussen hogere testscores en een hoger inkomen. Schattingen variëren tussen 10 en 20 procent.

Bevindingen:

  • Een leraar die een standaarddeviatie beter is dan het gemiddelde genereert over de loopbaan van een student 400,000 dollar aan bijkomend inkomen.
  • Als de VS de slechtste 5-8 procent van hun leraars zouden vervangen door gemiddeld goede leraars zou het Amerikaanse onderwijs op het niveau van Canada en Finland komen (gemeten door internationale standaardtesten). De Amerikaanse economie zou daardoor, in de meest conservatieve schatting, 100 biljoen dollar groter kunnen zijn.

Hanusheks conclusie, die volgens mij ook relevant is voor het Vlaamse onderwijs:

Many politicians have in fact pursued school improvement, and spending on schools has risen sharply over the five decades. The policies introduced have, however, been ones that have direct benefits to current school personnel, such as reduced class size or higher overall salaries, although these policies have not been ones that have led to higher student achievement. The bottom line remains that much higher teacher salaries would be economically justified if salaries reflected teacher effectiveness more closely.

Enkele bedenkingen:

  • Zie ook het pittige debat tussen directrice Christine Hannes en cognitief psycholoog Wouter Duyck in De Standaard (betalend artikel)
  • Het debat is natuurlijk zeer relevant voor een discussie over prestatieverloning van leraars en mogelijkheden om “slechte” leraars te ontslaan. Hoe groot is de opening bij de onderwijsvakbonden om hierover te praten? Met een beslag van 12.2 miljard euro (waarvan 70 procent salarissen), een kwart van het Vlaamse overheidsbudget, en dat de voorbije vijf jaar met 12 procent gestegen is, met verslechterende resultaten, is er alleszins een economisch argument. Zijdelingse noot: In India blijkt prestatieverloning van leraars te werken.
  • Een grote uitdaging blijft natuurlijk de methode om op een pragmatische manier kwaliteitsniveau van leraars te meten. Gestandaardiseerde testen zullen daarbij wellicht onontbeerlijk zijn.
  • In de praktijk gebeuren evaluaties van leraars vandaag voor een deel aan de hand van studentenevaluaties. Studies, en mijn eigen ervaring, tonen aan dat die manier van evalueren niet werkt. Vraag: als we aan de studenten de keuze zouden laten tussen een studentenevaluatie en een evaluatie die gebaseerd zou zijn op hun capaciteit om later meer te verdienen, welke keuze zouden ze dan maken?

Zondagse gevarieerde links

  • Een blik achter de schermen van drie Chinese bedrijven die werken aan een vaccin tegen het Coronavirus.
  • Korte discussie over I=PAT, de (te) eenvoudige formule die vaak gebruikt wordt om ecologische voetafdruk te meten. Impact = Bevolking X Welvaart X Technologie. De auteur van de post argumenteert dat T eigenlijk zou moeten gebruikt worden om te delen, of kleiner dan 1 zou moeten zijn, omdat T het effect van P en A matigt. Dat is natuurlijk enkel in het geval dat technologie bijdraagt om de effectiviteit te verbeteren van het gebruik van bronnen door P en A. I=PAT wordt bekritiseerd, onder meer omdat P, A en T onderling afhankelijk zijn. Een betere formule is dan I=f(P,A,T).
  • Tony Blair and Chris Yiu, Executive Director van het Technology and Public Policy team van het Tony Blair Institute for Global Change (niet de meest bescheiden url) stellen The new progressive agenda voor. Hun uitganspunt is dat “the new progressive agenda must be centred on the tech revolution“. Ze stellen onder meer Predictive health for all en Personalised education for all voor. Heeft Tony Blair nog veel invloed binnen Links?
  • Interessante en rijke interactieve grafiek over de stromen van ontwikkelingshulp voor gezondheid (Development Assistance for Health, DAH). De grafiek sluit aan bij het Financing Global Health report van het Institute for Health Metrics and Evaluations (IHME) DAH was in 2019 goed voor 41 miljard dollar. Een kwart daarvan werd geleverd door NGO’s en stichtingen. De Gates Foundation alleen (apart getoond op de grafiek) was goed voor 6 procent. De VS zijn met 18 procent het land dat individueel de grootste bijdrage levert aan DAH. De totale wereldwijde gezondheidsuitgaven worden door het IHME geraamd op 7.9 biljoen dollar (voor 2017). DAH levert daar maar 0.5 procent van. Overheden dragen 61 procent bij; de rest wordt door particulieren zelf betaald.
  • Boeiend verhaal over de pogingen tot wetenschappelijke classificatie van de kwal. Plant of dier? Aristoteles was er al mee bezig. Linnaeus hield het in de 18de eeuw op zoophyla, plantachtig dier. Ernst Haeckel (1834-1919), de Duitse wetenschapper die uiteindelijk de knoop doorhakte en kwallen als dieren classificeerde, “couldn’t look at a jellyfish without seeing his fiancée’s face“. Via de onovertroffen The Browser.

Zaterdag quote

Part of the joy of studying economics lies in the discovery that actions have complicated, unexpected, and sometimes perverse consequences. At its best, economics is the science dedicated to tracing these consequences, pushing the analysis beyond where common sense and naive intuition alone can take us.

Joseph Heath (2018). The Contribution of Economics to Business Ethics, in Routledge Companion to Business Ethics, p 302

Vrijdagse gevarieerde links

  • Trivia: Als je 1 deelt door 998,001 krijg je 0. en dan, in volgorde, alle driecijferige nummers van 000 tot 999, behalve 998. Werkt niet in excel.
  • Vroeg of laat gebeurt er een moord in de ruimte. Hoe gaan we die dan berechten, gegeven dat de ruimte buiten elke jurisdictie valt? Er is een precedent met een moord in een onderzoeksstation van het Amerikaanse leger op een ijsschots nabij de Noordpool. Via The Browser.
  • De Body Mass Index (BMI) is uitgevonden door de kleurrijke Belgische statisticus Adolphe Quetelet (1796–1874).
  • Preventie is belangrijk maar verlaagt zorgkosten nauwelijks.
  • Acedia. Dat woord zou wel eens best het gevoel van lusteloosheid, verveling, angst en onzekerheid kunnen beschrijven dat heel wat mensen in de lockdown treft. De monnik en theoloog Johannes Cassianus, of Johannes de Asceet, beschreef in de vijfde eeuw de geest die getroffen wordt door acedia als volgt:
    Horrified at where he is, disgusted with his room … It does not allow him to stay still in his cell or to devote any effort to reading. He feels such bodily listlessness and yawning hunger as though he were worn by a long journey or a prolonged fast … Next he glances about and sighs that no one is coming to see him. Constantly in and out of his cell, he looks at the sun as if it were too slow in setting.
    Het woord is in onbruik geraakt.