Dinsdag quote

It is not at all necessary to talk about what may be the greatest or most perfect picture in the world, to choose between two alternatives that we are facing. Nor is it sufficient, or indeed of any particular help, to know that the Mona Lisa is the most perfect picture in the world when the choice is actually between a Dali and a Picasso.

Amartya Sen, The Idea of Justice (2009), p 16

Oei, geen groei (2 en slot)

In een vorige post toonde ik dat de degrowth-beweging historische wortels heeft die – bizar genoeg, of net niet – teruggaan tot het moment dat Westerse economieën begonnen te groeien na eeuwen stagnatie.

De lijst toonaangevende degrowth-auteurs is natuurlijk veel langer dan het exemplarisch lijstje auteurs die ik citeerde. Maar laten we ervan uitgaan dat ik mijn degrowthers gelezen heb. Welnu, ik ben wijzer geworden, maar geraakte niet overtuigd, noch door de theorieën, noch door de feiten.

Overigens, je kan veel zeggen over groei, maar niet dat het geen super-interessant fenomeen is. Hoe komt het dat een economie groeit? Kunnen we een economie doen groeien? Hoe komt het dat economische groei pas in de tweede helft van de 18de eeuw opgedoken is als fenomeen dat onlosmakelijk verbonden lijkt met (toen: Westerse) economieën? Hoe komt het dat het ene land groeit en het andere soms decennialang niet of nauwelijks?

Het zijn letterlijk levensbelangrijke vragen, waar economen eigenlijk nog geen sluitend en eensgezind antwoord op gevonden hebben. Dat alleen al zou de degrowthers (en de pro-growthers) tot voorzichtigheid moeten manen.

Ziehier dus: een pleidooi voor groei in negen bedenkingen, die volgens mij niet altijd voldoende beantwoord worden door het meest fanatieke deel van de degrowth-beweging.

  1. Groei is een wonderbaarlijk en moeilijk te vatten fenomeen, vooral samengestelde groei. We kennen het verhaal van de Iraakse geleerde Ibn Khallikan, die in 1256 al uitlegde hoe je op een schaakbord, beginnend met 1 rijstkorrel op het eerste vak, 2 op het tweede, 4 op het derde, uiteindelijk op het 64ste bord zou uitkomen met 18 triljoen rijstkorrels, 5 miljard zwembaden vol rijst.

    Het verschil tussen een economische groei van 1 procent per jaar en 2 procent per jaar lijkt triviaal. Maar met de eenvoudige “verdubbelregel van 70” (70 gedeeld door het groeipercentage = het aantal jaren om te verdubbelen) vinden we dat een economie bij een groei van 2 procent elke generatie verdubbelt (70:2=35jaar). In China, waar de economie de jongste jaren groeide met 7 procent per jaar, verdubbelde de economie dus om de tien jaar.

    Dat is fenomenaal. En vooral: dat is exact wat gebeurd is in de afgelopen +/- 200 jaar, eerst in de Westerse economieën, dan ook elders.

    Historicus en econoom Deirdre McCloskey noemt het The Great Fact: het grote feit dat nog altijd niet helemaal verklaard is, en dat steevast mis- of onderkend wordt. Rond het jaar 1800 leefden we op 3 dollar per dag. En voor zover we toen wisten, zouden onze kinderen, kleinkinderen en achterkleindkinderen met datzelfde bedrag moeten blijven rondkomen, elke dag. Vandaag 2020, is dat, give or take, 100 dollar per dag. Een stijging met 3,233 procent. Sta er toch even bij stil.

  2. 3,233 procent is wellicht nog abstract. Concreter dan. Groei zorgt ervoor dat we minder moeten werken voor dezelfde consumptie, of dat we even lang kunnen werken voor meer consumptie.

    Steven Horwitz berekende het op kortere termijn, met vergelijkbare prijzen en gestegen uurlonen. Onze ouders moesten in 1975 ongeveer 5.5 uur werken om zich een broodrooster te veroorloven. In 2011 vergde diezelfde (neen, een fel verbeterde) broodrooster 51 minuten werk. Een wasmachine: 100 uren werk in 1959, 23 uur werk in 2013. Een televisietoestel: 128 uren werk in 1959, 21 uur werk in 2013.

  3. Het televisietoestel brengt ons bij een volgende, onderbelichte en ook bediscussieerbare kwestie. Het tv-toestel van 2013, waarvoor we maar een zesde van de tijd moesten werken vergeleken met 1959, is ook veel beter van kwaliteit dan een TV-toestel uit 1959. Die kwaliteitsverbetering wordt niet eens meegerekend in de kwantitatieve groeiverhalen.

    Niet alleen ons tv-toestel, maar ook onze gezondheidszorg en onze auto’s zijn verbeterd tegenover die van vorige generatie; de keuze en consumptie van ontspanning, cultuur en lectuur zijn toegenomen; onze woningen zijn comfortabeler geworden.

    Economist en fellow aan het American Enterprise Institute Bret Swanson berekende dat een iPhone van 2016 in 1991 12.7 miljoen dollar zou gekost hebben om te produceren. We kunnen daar schamper over doen, maar we hebben hem toch allemaal in onze zak.

  4. Het eenvoudigste en tegelijk krachtigste argument voor groei is volgens mij dit: Stel dat we samen beslissen om niet te groeien; als ik dan om welke reden ook groei (volgens een bepaalde maatstaf), dan moet jij per definitie krimpen (volgens diezelfde maatstaf).
    Mijn verbetering is jouw verslechtering. Zero-som denken, terwijl economie in essentie win-win is.

  5. Mijn standaard economische vraag: hoe gaan we dat organiseren? Welke honderdduizenden afspraken zouden we zelfs in een eenvoudige gesloten economie moeten maken om niet te groeien?

    Groei komt voor een deel vanzelf; voor een deel is er ook vraag naar. Hoe gaan we die dynamieken lamleggen?

  6. Daarbij aansluitend: degrowth is natuurlijk een Euro- en VS-centrische vraag. Gelukkig erkennen ook de meeste degrowthers dat.
    Maar de implicaties van Afrika en andere arme delen van de wereld te laten bijbenen, zijn natuurlijk veel groter dan dat we dan armoede uit de wereld hebben gebannen.

    De 800 miljoen mensen (60 miljoen erbij door Corona) die zich de komende jaren hopelijk uit de extreme armoede gaan groeien, en het 1.7 miljard dat zich uit armoede (minder dan 3 dollar per dag) zal worstelen, wat gaan die doen? Onderwijs volgen, ondernemen, uitvinden, handel drijven, natuurlijk. Hetzelfde als wat wij de afgelopen 200 jaar gedaan hebben.
    Hoe kunnen we verwachten dat dat de wereldwijde groei niet zal beïnvloeden?

  7. Dat effect van de toevoeging van nieuwe kennis aan de wereldbevolking is heel belangrijk in het groei/degrowth-debat.

    Degrowth focust zich vaak op grondstoffen, die eindig zijn. Kennis daarentegen groeit naarmate er meer van gebruikt wordt, omdat kennis non-rivaal is (we kunnen samen dezelfde kennis gebruiken zonder dat die “opgebruikt” wordt) en doordat er sterke netwerkeffecten spelen (in een groep van 1000 mensen zal kennis zich explosief sneller verspreiden dan in een groep van 100 mensen; of anders gezegd: de waarde van kennis vergroot exponentieel naarmate er meer mensen gebruik van maken).

    De Amerikaanse Nobelprijswinnaar Economie en ex-chief-economist van de World Bank Paul Romer verwoordt het mooi: “Economic growth springs from better recipes, not just from more cooking.”

  8. Waarmee we in het klimaatdebat zitten. In de kookmetafoor van Paul Romer bekijken klimaatpessimisten en degrowthers groei teveel vanuit het “more cooking” paradigma (meer middelen en grondstoffen gebruiken) en te weinig vanuit het “better recipes” paradigma (meer capaciteit creëren met dezelfde middelen).

    Het getuigt van een groot cultuurpessimisme als we geloven dat alle opportuniteiten voor de verbetering van productiviteit en efficiëntie (better recipes) opgebruikt zijn. Decoupling (het verder loskoppelen van groei en gebruik van grondstoffen) is een reële mogelijkheid, zeker naarmate we een beroep kunnen doen op een steeds grotere kennispool ((6) en (7)).

    Maar het dilemma is reëel, want volledige decoupling bestaat natuurlijk niet. Stimuleren we groei nu om straks beter het hoofd te kunnen bieden aan klimaat- en andere uitdagingen (de volgende virusuitbraak)? Of nemen we het zekere voor het onzekere en gaan we groei afremmen of stoppen?

    Het probleem is dat we, om uit dit dilemma te geraken, geen andere keuze hebben dan inzichten uit redelijk exacte wetenschappen en technologie te combineren met inzichten uit de veel minder exacte en veel meer ideologisch geladen wetenschap die de economie is. En op het einde moeten er politieke keuzes worden gemaakt.

  9. Betekent groei automatisch vooruitgang? Groeit welzijn naarmate welvaart toeneemt? Ook hier is de jury nog aan het beraadslagen.

    Er zijn heel wat indicaties dat welzijn en geluk wel degelijk toenemen met welvaart tot op een zeker niveau, maar dat vanaf een bepaald niveau van welvaart geluk en welzijn niet meer meegroeien. Dat is de zogenaamde Easterlin-paradox, naar de Amerikaanse economist Richard Easterlin (die mij ook de naam van deze blog bezorgde).

    De Amerikaanse politieke economist Benjamin Friedman toonde in The Moral Consequences of Economic Growth (2005) in een grondig historisch onderzoek aan (niet helemaal overtuigend volgens mij) dat groei leidt naar opener en democratischer samenlevingen.

    Deirdre McCloskey houdt in haar magistrale “Bourgeois” trilogie in haar heel eigen stijl een ontzettend gedocumenteerd pleidooi voor Bourgeois Virtues, Bourgeois Dignity en Bourgeois Equality. En voor groei dus. Zij noemt het: geef mensen de gelegenheid “to have a go“.

    Zelf denk ik dat een agnostische houding over het verband tussen groei en welzijn, zeker voor groei op middellange termijn, intellectueel eerlijker is dan wat zowel de extreme vooruitgangsdenkers als de anti- en degrowthers propageren.

Ik hoop dat de lezer begrijpt dat het lijstje van bedenkingen over groei hierboven heel onvolledig is. Er zijn heel wat zaken die ik (nog) niet aangeraakt heb.

Hoe meten we groei? Is het BBP daar de beste maatstaf? Internationale instellingen zoals de Verenigde Naties gebruiken al dertig jaar de Human Development Index (HDI), die in 1990 ontwikkeld werd door de Pakistaanse economist Mahbub ul Haq en de Indische economist en Nobelprijswinnaar Amartya Sen, als een indicator die mensgerichter is dan het koude BBP.

Onderzoekers van het International Institute for Applied Systems Analysis en de Hong Kong University of Science and Technology onderzochten recent of een alternatieve maatstaf, de Human Life Indicator (HLI), niet nog een vollediger beeld geeft van ontwikkeling, onder meer door meer rekening te houden met ongelijkheid in verwachte levensjaren, met ongelijkheid tegenover de dood dus (een uitdrukking van mijn leermeester Herman Deleeck).

Zal groei de komene jaren jobs opleveren? Of kijken we voor de nabije toekomst naar jobloze groei, of enkel groei in welbepaalde hoogopgeleide jobs?

Het fenomeen groei verdient een open en voortdurend debat. De degrowthers voegen zeker argumenten toe aan dat debat, maar ze beslechten het niet.


Oei, geen groei? (1)

Ik ben op een missie tegen de degrowthers. En nu ze in denkoefeningen over de post-Corona economie nieuwe energie lijken te vinden, mag er ook wat tegengas gegeven worden.

Degrowth is in de mode. Ruben Mooijman analyseert in een recente column in De Standaard (beperkte toegang) de aanpak van Nieuw-Zeeland, waar rolmodel Jacinda Ardern een beleid voorstelt waarin economische groei niet langer centraal staat. In die column verwijst Mooijman naar een rapport van de Britse NGO Positive Money, met als niet mis te verstane titel The Tragedy of Growth.

John Cassidy maakte in februari van dit jaar in de New Yorker een goed overzicht van de degrowth beweging. Open Democracy riep in In defence of degrowth socialisten en klimaatactivisten op zich gezamenlijk achter degrowth te schragen.

Toekomstverkenner Stefaan Vandist stelt in het juninummer van SamPol in een ander goed overzicht van degrowth-ideeën dat “natiestaten lijden aan obesitas” en citeert groeiscepticus Kees Klomp, die zegt dat landen overontwikkeld zijn als welvaart ten koste van welzijn gaat.

Het is niet helemaal fair degrowth een modegril te noemen. Degrowth-ideeën stonden al op de agenda van in het prille begin van de kapitalistische economie, en zijn er sindsien eigenlijk altijd op blijven staan.

De toon werd natuurlijk gezet door Thomas Robert Malthus, die in zijn pessimistische Essay on the Principle of Population (1789) voorspelde dat elke productiviteitsstijging (in zijn tijd hoofdzakelijk van voedingsproductie) zou gevolgd worden door een bevolkingsstijging, die dan weer zou zorgen voor armoede en catastrofes.

De 19de eeuwse filosoof en economist John Stuart Mill hield in zijn Principles of Political Economy (1848, het jaar waarin Marx en Engels hun Communist Manifesto publiceerden) al een pleidooi voor de stationary state:

Towards what ultimate point is society tending by its industrial progress?
It must always have been seen, more or less distinctly, by political economists, that the increase of wealth is not boundless: that at the end of what they term the progressive state lies the stationary state, that all progress in wealth is but a postponement of this, and that each step in advance is an approach to it.
I am inclined to believe that it would be, on the whole, a very considerable improvement on our present condition. I confess I am not charmed with the ideal of life held out by those who think that the normal state of human beings is that of struggling to get on; that the trampling, crushing, elbowing, and treading on each other’s heels, which form the existing type of social life, are the most desirable lot of human kind, or anything but the disagreeable symptoms of one of the phases of industrial progress.

John Stuart Mill (1848). Principles of Political Economy

John Maynard Keynes pikte dat idee op in zijn essay Economic Possibilities for our Grandchildren (1930). Keynes voorspelde dat binnen 100 jaar (2030 dus), dank zij een voortdurende groei van de productiviteit, vrijwel iedereen in de Westerse wereld verlost zou zijn van het juk om te moeten werken om te overleven. Ons belangrijkste probleem zou worden hoe we de resterende uren zouden invullen van de 15-urige werkweek die nog nodig zou zijn om te voldoen aan onze basis-economische noden.

Thus for the first time since his creation man will be faced with his real, his permanent problem – how to use his freedom from pressing economic cares, how to occupy the leisure, which science and compound interest will have won for him, to live wisely and agreeably and well. The strenuous purposeful money-makers may carry all of us along with them into the lap of economic abundance. But it will be those peoples, who can keep alive, and cultivate into a fuller perfection, the art of life itself and do not sell themselves for the means of life, who will be able to enjoy the abundance when it comes.

John Maynard Keynes (1930). Economic Possibilities for our Grandchildren

In 1972 publiceerde de Club van Rome The Limits to Growth, waarin wetenschappers onder meer voorspelden dat, door de uitputting van grondstoffen, de wereldwijde industriële productie rond 2008 zou pieken en daarna scherp dalen, en dat de wereldwijde voedselproductie per capita zou pieken rond 2020. De meeste wetenschappelijke voorspellingen van het rapport bleken achteraf veel te pessimistisch, maar de Malthusiaanse toon was nog maar eens gezet.

De Britse economist en toneelschrijver Tim Jackson publiceerde in 2009 het invloedrijke Prosperity without Growth, waarin hij de mythe van de decoupling probeerde te ontkrachten en een ecologisch alternatief bood. Decoupling verwijst naar een economie die kan groeien zonder de ecologische druk te verhogen. Het debat tussen believers en non-believers in decoupling woedt nog steeds.

Volgende post: Een pleidooi voor groei. Genuanceerd.

Wordt vervolgd


Dinsdag quote

We need now a “pro-growth” agenda. When you’re out of recession and financial crisis, further growth comes from “supply.” And there is plenty to work on there. Alas, supply requires a Marie Kondoing of our public life, not a grand new initiative. Fix all the little things, zoning, agricultural policy, tax reform, reducing disincentives of social programs, continued regulatory reform, cutting tariffs, occupational licensing, and on and on. Macroeconomists (and growth economists) should be focusing on microeconomics.

John Cochrane (2019). Secular stagnation blogpost

Zondagse gevarieerde links

  • De eerste goal van competitieleider Porto na de hervatting van de Primeira Liga in Portugal werd gescoord door Jesus Corona.
  • In Why we should use animals to study economic decision making argumenteren Tobias Kalenscher en Marijn van Wingerden (Institute of Experimental Psychology, Düsseldorf) dat de studie van beslissingsmechanismen bij dieren licht kan werpen op economische beslissingen bij mensen. Dierenonderzoek kan inzichten geven over de evolutionaire en neurale wortels van beslissingsmechanismen bij mensen.
    Keuzegedrag van ratten, bijvoorbeeld, worden merkwaardig goed voorspeld door de economische theorie van vraag en aanbod, door prijstheorie, door arbeidsmarktheorie en in het algemeen door theorieën over beslissingen met risico en intertemporele keuzes. Dieren en mensen vertonen ook gelijkaardige inbreuken op wat de economische theorie zou voorspellen.
  • Frank Robben, administrateur-generaal van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en administrateur-generaal van het eHealth-platform, pleit voor een snelle beslissing over de invoering van een contactopsporingsapp. Commentaar op Twitter.
  • Elke Belg krijgt een railpass krijgt met tien gratis treinritten. Niet helemaal in de lijn van het jongste Leuvens Economisch Standpunt. Daar pleiten Bruno De Borger (UAntwerpen) en Stef Proost (KULeuven) voor een modal-shift naar te voet en e-fiets, en voor langere verplaatsingen naar autovervoer. Telewerken kan de vraag naar vervoer in de spits beperken tot 60%, maar dit is onvoldoende om veilig openbaar vervoer te garanderen. Gratis woon-werkabonnementen voor openbaar vervoer zijn volgens hen een verkeerd prijssignaal.
    Opmerkelijk: ook NMBS-baas Sophie Dutordoir, blijkbaar niet geraadpleegd, heeft bedenkingen.
    Ook de andere maatregelen uit de gouvernementele goodiebag die de superkern van zaterdag 6 juni uitdeelt, stuiten op veel kritiek bij economen. En hier, hier, hier, hier, hier, hier en hier.

Zaterdag quote

The Capitalist Man in his worst moments is greedy. Ans so are you and I. And so, I note, is Socialist Man, in more than his worst moments. If capitalism is to be blamed for systemic evils, then it is also to be given credit for systemic goods, compared not with an imaginary ideal but with actually existing alternatives.

Deirde McCloskey (2006). The Bourgeois Virtues. Ethics for an Age of Commerce, p 29

Ruzie in ontwikkelingseconomie-land

Jeffrey Sachs valt in een artikel in Foreign Affairs (registratie vereist) nogal frontaal Abhijit Banerjee en Esther Duflo aan.

Abhijit Banerjee en Esther Duflo zijn twee van de drie winnaars van de 2019 Nobelprijs voor Economie. Hun aanpak van ontwikkelingseconomie is, naar eigen zeggen, een loodgietersaanpak. Ze proberen armoedeproblemen op te lossen door een combinatie van wetenschappelijke intuïtie, giswerk gebaseerd op ervaring en heel veel trial and error.

Randomized Control Trials (RCT’s) zijn hun geprefereerde methode. Banerjee en Deflo namen RCT’s over uit de wereld van klinische testen. In RCT’s maken onderzoekers twee groepen, een die een bepaalde behandeling krijgt (bijvoorbeeld gratis muskietennetten), en een andere die de behandeling niet krijgt. Ze bestuderen dan, vaak over lange tijd, de effectiviteit van de behandeling door de twee groepen te vergelijken.

Jeffrey Sachs is auteur van onder meer The End of Poverty (2005), en gangmaker van de Sustainable Development Goals en de Millennium Development Goals. Voor zover ik kan nagaan is hij ook degene die destijds het idee lanceerde dat elk ontwikkeld land 0.7 procent van zijn BBP aan ontwikkelingshulp zou besteden om zo extreme armoede uit de wereld te bannen tegen 2025.

Tegenover de loodgietersaanpak van Bannerjee en Duflo stelt hij een aanpak met grote ideeën (goed bestuur, grote investeringen in gezondheid en onderwijs, en snelle wereldwijde verspreiding van technologie), aangevuld met ontwikkelingshulp vanuit de rijke landen.

Schrijft Sachs in Foreign Affairs:

In “How Poverty Ends” Abhijit Banerjee and Esther Duflo … contend that “the true ingredients of persistent economic growth”— development of the sort that pulls people out of poverty and raises living standards across the board — “remain mysterious.” They understand poverty as a big puzzle to be solved mainly through experiments, notably randomized controlled trials.
But I believe theirs is not the right way to understand the challenge of ending poverty. There are not huge mysteries about what is needed to end extreme poverty. Practical solutions are largely known and within reach; what poor countries need is not more economists performing randomized trials to confirm what experts already know but good governance and development assistance to cover financing gaps.
Most of the progress in ending extreme poverty, I argued, would come mainly through long-term economic growth that would result from good governance, investments in health and education, and the global spread of technological advances. Development aid would, however, be necessary to break poverty traps or accelerate progress.

In haar speech bij de aanvaarding van de Nobel prijs kantte Deflo zich tegen deze “grote oplossingen”:

Others hope to find some magic bullet. We believed that like the war on cancer, the war on poverty was not going to be won in one major battle, but in a series of small triumphs, and with no doubt many setbacks along the way.

De radicaal-linkse Yanis Varoufakis, van januari tot juli 2015 minister van Financiën in Griekenland, vindt over Bannerjee en Deflo dat “their down-to-earth diagnosis of global ills is enlightening but fails to address capitalism’s fatal flaws.”

William Easterly, die in The White Man’s Burden (2006) al fel uithaalde naar het pleidooi van Sachs voor ontwikkelingshulp (volgt u nog?) velt in de ruzie tussen Sachs en Bannerjee en Duflo een Salomonsoordeel waar ik me helemaal in vind:
Each side is right only about why the other side is wrong.


Woensdagse gevarieerde links

  • Evolutie van doodsoorzaken wereldwijd in de eerste vijf maanden van dit jaar in 56 seconden. Spoiler alert: Corona wint op het einde. Maar er mankeren wel een aantal doodsoorzaken. Verkeersdoden? Kanker?
  • COVIVAT, een consortium van drie onderzoeksgroepen, Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Centrum voor Sociologisch Onderzoek (@uantwerpen), en @LeuvenEconomics brengt de sociale gevolgen van de verspreiding van het coronavirus voor de inkomens van de Belgische gezinnen in kaart.
  • Economics Observatory is een inititiatief van de Britse economische research community om vragen van beleidsmakers en het publiek te beantwoorden over economische implicaties van de Coronacrisis en het herstel. Zeer degelijk, evenwichtig en in heel begrijpelijke taal opgesteld.
  • Wat moet de G20 doen? Een brief van 230 voormalige politieke leiders, gezondheidsexperten en economisten aan de huidige wereldleiders.
  • Zopas gelanceerd: het online Tijdschrift Sociologie. Een resultaat van de fusie tussen het Nederlandse tijdschrift Sociologie en het Vlaamse tijdschrift Sociologos. Onafhankelijk, peer-reviewed en volledig openaccess. Hopelijk vindt het ook zijn weg naar economen, de evil twins van de sociologen.

Is zinvol werk goedkoper?

Zijn mensen bereid voor een lager loon te werken als ze zinvol werk kunnen doen? Wordt arbeid met andere woorden goedkoper als het om zinvol werk gaat?

Iris Kesternich en Heiner Schumacher (KULeuven), Bettina Siflinger (Tilburg), en Stefan Schwarz (Institut für Arbeitsmarkt und Berufsforschung) onderzochten de vraag in een interessante discussiepaper van de KULeuven.
Ze zetten een experiment op met 5,300 mensen (werkenden en werklozen) uit het Duitse Panel Study of Labour Market and Social Security (PASS).

Enkele conclusies:

  • Respondenten uit de studie vinden zinvol werk wel belangrijk, maar veel minder dan een deftig loon en een zekere job
  • De bereidheid om loon in te leveren voor zinvol werk verschilt: Mensen die aangeven dat ze zinvol werk zeer belangrijk vinden, zijn bereid tot 18 procent loon in te leveren. Maar werklozen vragen net hetzelfde percentage loon méér voor zinvol werk

Waarom zouden mensen meer loon vragen voor zinvol werk? Twee hypotheses:

  • De maatschappij profiteert van zinvol werk. Dus is het alleen maar fair als de werknemer een deel van dat profijt krijgt
  • Als een job als zinvol wordt beschouwd, dan betekent dat wellicht dat er redelijk hoge eisen gesteld worden. En hoge eisen -> hoger loon

Uiteindelijke conclusie: Het hangt ervan af. Mensen in verschillende situaties reageren anders op de zinvolheid van een job. Zinvol werk is dus niet per se een “goedkope” manier om mensen aan het werk te helpen.


Dinsdag quote

The ideas of economists and political philosophers, both when they are right and when they are wrong, are more powerful than is commonly understood. Indeed, the world is ruled by little else. Practical men, who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influences, are usually slaves of some defunct economist. Madmen in authority, who hear voices in the air, are distilling their frenzy from some academic scribbler of a few years back. I am sure that the power of vested interests is vastly exaggerated compared with the gradual encroachment of ideas.

John Maynard Keynes (1936). General Theory, p 383-384

Maandagse gevarieerde links


Corporate Social Responsibility: Triviaal, naïef of contra-productief (4 en slot)

Waar staan we nu met onze bedenkingen over Corporate Social Responsibility (CSR), of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)?

We hebben een reeks mankementen van de CSR- of Stakeholders theorie aangeduid (en hier) en een alternatieve benadering voorgesteld.

In die alternatieve benadering is het belangrijk dat we business ethiek niet teveel benaderen vanuit een intuïtieve feel good ethiek, maar dat we die specifieke tak van ethiek inkaderen in een goed begrip van hoe markten, vennootschappen en managers in realiteit en binnen het huidige wettelijke kader werken.

Anderzijs moet business ethiek ook ingekaderd worden in een algemene ethiek.

Joseph Heath biedt een heel plausibel en werkbaar voorstel voor dat kader. De ethische rol van bedrijven in een markteconomie is op de eerste plaats efficiëntiebevordering. Via het winstmechanisme en het dictaat van echt vrije concurrentie zorgen bedrijven ervoor dat ons aller welvaart optimaal bevorderd wordt (voor economen: er is daar zelfs een economische “wet” of model voor: het eerste fundamenteel theorema van de welvaartseconomie).

In dat kader is er een rol voor de overheid. Zij moet erop toezien dat de mogelijkheidsvoorwaarden van die efficiëntiebevordering (winstmaximalisatie en vrije concurrentie) gevrijwaard zijn.

De overheid doet dat via een wettelijk kader. Maar dat kader is vaak een redelijk bot instrument. Daarom kunnen de overheid en de maatschappij ook een beroep doen op een – breder, en “goedkoper” – ethisch kader. De algemene richtlijnen die de ethische rol van bedrijven moeten vrijwaren, zijn duidelijk; we mogen dus van bedrijven (managers) verwachten dat ze zich maximaal aan die regels houden.

Bedrijven staan niet buiten de algemene ethiek. Ze kunnen functioneren omdat ze ingebed zijn in een breder maatschappelijk geheel. Er is dus, buiten het strikt wettelijke kader, een impliciet maatschappelijk contract. Gedragingen zoals belastingontwijking betekenen een inbreuk op dat impliciete maatschappelijk contract, ook al vallen ze strikt genomen binnen de wet.

De complementariteit tussen ethische normen en wetten werkt natuurlijk in twee richtingen. Normen inspireren wetten en regelgeving; maar wetten en regelgeving hebben ook invloed op normen.

Dat is wat de Amerikaanse economist, Nobelprijswinnaar en ex-chief-economist van de World Bank Paul Romer bedoelt in een recent interview:

(M)any of the arguments about, say, allowing the market to run and giving people more freedom make more sense if, when you do that, you don’t change norms. But if, when you do that, you encourage norms that are destructive, that kind of laissez-faire approach can be harmful.

We keren terug naar het tweede deel van de tweet van Branko Milanovic, waar dit reeksje mee begon:

A correct approach is to see them [companies] in fully Friendmanite terms and precisely because of that to regulate or tax them so that social outcomes can be improved.

Met “Friedmanite” verwijst Milanovic naar een berucht artikel (1970) van de Amerikaanse economist Milton Friedman, met als titel: The Social Responsibility of Business Is to Increase Its Profits.

Wat bedoelde Friedman met die provocerende titel?

Hier is de centrale quote uit het artikel:

In a free-enterprise, private-property system, a corporate executive is an employee of the owners of the business. He has direct responsibility to his employers. That responsibility is to conduct the business in accordance with their desires, which generally will be to make as much money as possible while conforming to the basic rules of the society, both those embodied in law and those embodied in ethical custom.

Milton Friedman (1970)

En zijn hoofdargument: Als managers aan CSR doen, dan:

(T)he corporate executive would be spending someone else’s money for a general social interest.

Milton Friedman (1970)

Voor de duidelijkheid voegt Friedman eraan toe: de manager zou zijn aandeelhouders benadelen door hun winst te verlagen; hij zou zijn klanten benadelen door hun prijzen te verhogen; en hij zou zijn werknemers benadelen door hun lonen te verlagen.
En:

If he does this, he is in effect imposing taxes, on the one hand, and deciding how the tax proceeds shall be spent, on the other.

Milton Friedman (1970)

En dit zijn beslissingen die niet de manager toekomen, maar de democratische politiek.

Draai het of keer het hoe je wil, maar eigenlijk is hier weinig op aan te merken.

Het duiveltje, en het punt waar Friedman zelf inconsequent is, zit hem natuurlijk in de toevoeging die hij zelf deed: “… while conforming to the basic rules of the society, both those embodied in law and those embodied in ethical custom“.

Embodied in law and embodied in ethical custom” verwijst net naar de noodzakelijke complementariteit tussen wet- en regelgeving en ethiek, vanuit een een kader waarin de set van winstmaximaliserende strategieën beperkt is tot strategieën en handelingen onder alle voorwaarden van perfecte mededinging.

Nu, Friedman verwijst in zijn artikel op smalende wijze naar “avoiding pollution” (… and whatever else may be the catchwords of the contemporary crop of reformers). Maar “avoiding pollution” is het schoolvoorbeeld waar een bedrijf onder perfecte mededinging de negatieve externaliteiten van de vervuiling zou moeten verrekenen in zijn prijzen.
Friedman laat dus de grens vervagen tussen ethisch aanvaardbare handelingen van bedrijven en ethisch niet-aanvaardbare, maar wettelijk wel mogelijke (zolang je niet gepakt wordt). En daar gaat hij in de fout.

Andere formuleringen van een governance code voor bedrijven houden diezelfde slag om de arm. De Belgische Corporate Governance Code 2020, bijvoorbeeld, bepaalt dat “De raad zorgt ervoor dat de bedrijfscultuur de verwezenlijking van de ondernemingsstrategie ondersteunt en dat de bedrijfscultuur verantwoordelijk en ethisch gedrag bevordert.”

We gaan ervan uit dat de schrijvers van zulke codes, en heel wat managers, het ernstig nemen met zulke “ethische toevoegingen”. Maar tegelijk moeten bedrijven toch ook bekommerd zijn om een gelijk speelveld? Wat doen we met bedrijven die de ethische toevoegingen wel onderschrijven, maar tegelijk de kantjes eraf lopen?

In een reactie op het manifest van de Amerikaanse Business Roundtable, waarin CEO’s van 192 van de grootste Amerikaanse bedrijven zich bekeerden tot stakeholder kapitalisme, schreef de gezaghebbende Amerikaanse economist Larry Summers:

All companies do right some of the time. Some companies do right all of the time. But even the Business Roundtable should know that all companies do not do right all of the time. That is why a serious Business Roundtable program in support of stakeholder capitalism will include legislation and regulation.

Lawrence Summers (2019)

Juist ja, wet- en regelgeving. Dat is wat Milanovic bedoelt als hij oproept “to regulate or tax them so that social outcomes can be improved” als alternatief voor CSR.

In het hoogdravende manifest van de Business Roundtable vinden we echter geen enkele oproep of verwijzing naar regelgeving.
Bedrijven en hun managers zitten daar geprangd in een dilemma. Enerzijds zijn ze wel degelijk geïnteresseerd in een gelijk speelveld, waar alle bedrijven zich aan dezelfde regels moeten houden. Anderzijds zijn ze allergisch aan een overdaad aan regelgeving.

Zoals in het artikel van de Nederlandse hoogleraar Bedrijfsethiek Muel Kaptein, waar ik al eerder uit citeerde:

Er ligt daarbij wel een groot gevaar op de loer. Als we deze lijn doortrekken, dan wordt er straks van de overheid geëist dat deze met allerlei nieuwe wetten komt om bedrijven tot meer ethiek te dwingen. Het gevolg daarvan is dat ethiek wordt verengd tot compliance en toezicht zonder de eigenheid en motivatie van bedrijven zelf. Terwijl dat juist ethiek is.

In deze redenering zou kinderarbeid misschien nog altijd moreel verwerpelijk zijn, maar wel wettelijk toegelaten.

Natuurlijk, net zoals het naïef is om alle heil te verwachten van CSR-verklaringen, en “de eigenheid en motivatie van bedrijven zelf”, is het naïef om alle heil te verwachten van wet- en regelgeving.

Bedrijven hebben gelijk als ze klagen dat wet- en regelgeving vaak verstikkend werkt, in plaats van een gelijk speelveld te creëren voor vrije concurrentie (tegelijk staan heel wat onder hen vooraan in de rij om te lobbyen voor regelgeving die hen uitkomt). De Amerikaanse economist en blogger Tyler Cowen herhaalt nu al een tijd het mantra our regulatory state is failing us, telkens met voorbeelden uit de praktijk.

Net zoals we kritisch moeten zijn over mogelijks holle oproepen en niet-afdwingbare beloftes voor Corporate Social Responsibility, moeten we kritisch zijn over wet- en regelgeving die niet doet waarvoor ze gemaakt is.

Maar we hebben nu wel een gemeenschappelijk kader voor beide kritieken. Zowel bedrijfsgedrag als wet- en regelgeving kan worden beoordeeld vanuit het criterium van efficiëntie- en welvaartsbevordering in een systeem van winststreven onder vrije concurrentie.


Zaterdag quote

Out of ferocity, avarice, and ambition, the three vices which lead all mankind astray, society makes national defense, commerce, and politics, and thereby causes the strength, the wealth, and the wisdom of the republics; out of these three great vices which would certainly destroy man on earth, society thus causes the civil happiness to emerge.

Giambattista Vico (1725). Geciteerd in Albert Hirschman (1977). The Passions and the Interests. Political Arguments for Capitalism before its Triumph, p 17

Klasseer onder andere onzichtbare-hand-formuleringen.


Ciao of guten Tag?

Jean-Philippe Platteau en Vincenzo Verardi, beiden van de universiteit van Namur, onderzochten de grote verschillen in infectie- en overlijdensratio’s tussen en soms zelfs binnen Europese landen. Zij komen tot de bevinding dat culturele verschillen een rol kunnen spelen, met name de contactfrequentie tussen mensen.

Italianen, bijvoorbeeld, zien elkaar vaker en intenser, vooral in familieverband, dan Duitsers of Scandinaven.

Op basis van bestaande contact matrices, die ook leeftijdsgebonden zijn, simuleren ze dan een re-open strategie voor België, een met een “Italiaans gedrag”, een ander met een “Duits gedrag”.

Corona re-open strategy cultural

De hypothese wordt bevestigd door verschillen binnen Zwitserland, waar de epidemiologische statistieken van het Franstalige, Duitstalige en Italiaanse landsgedeelte eerder aansluiten bij die van respectievelijk Frankrijk, Duitsland en Italië.

De Naamse onderzoekers verwijzen ook naar een opmerkelijke studie van de universiteit van Gent, die aantoont dat een deel van de intra-Europese verschillen te verklaren zijn door genetische variaties.