Zaterdag quote

Effective Altruists know that before you can make the world a better place, you must first figure out how to make the world a better place. This in turn requires you to prioritize the world’s problems – and calmly assess how much human action can remedy each of them. Social justice activists imagine that these questions are easy – and as a result their movement has become one of the world’s major problems. Probably like the twentieth-worst problem on Earth, but still.

Brian Caplan (2021). The Good Group

It’s the supply, stupid

De aanbodzijde van de economie is een blinde vlek in veel economische debatten. In de macro-visie die economie ziet als een systeem van communicerende vaten is het aanbod een factor die de vraag wel zal volgen. In die visie is de opdracht van de overheid de vraag te sturen, die dan de motor wordt voor het aanbod, en dus voor een groeiende economie.

Maar wat als het (ook) omgekeerd zou werken? Wat als aanbod, of productie, de motor is en consumptie, of vraag, een gevolg? De Franse economist Jean-Baptiste Say had in 1803 al precies dat inzicht, in wat ondertussen de wet van Say heet: “A product is no sooner created, than it, from that instant, affords a market for other products to the full extent of its own value.” Het is de productie van een goed die de vraag voor een ander goed creëert.

Voor de meeste politici is dat een minder aantrekkelijke visie, onder meer omdat “productie” ontzettend complex is, en dus minder stuurbaar.

Maar samen met Say zeggen we dus “It’s the supply, stupid“. Al is het maar omdat analyses van de aanbodzijde heerlijk concrete inkijken leveren in hoe “de economie” echt werkt.

Zoals in een poging om zicht te krijgen op wat er allemaal speelt in de huidige crisis van de bevoorradingsketen. Die logistieke keten of supply chain ligt stroomopwaarts en stroomafwaarts van de eigenlijke productie, maar maakt er integraal deel van uit.

Wat volgt is een samenvatting van drie recente interviews, die samen een gedetailleerde analyse en inzichten leveren in de supply chain crisis.

Het interview van de Amerikaanse journalist en opinieleider Noah Smith met Ryan Petersen, de oprichter en CEO van Flexport, een producent van supply chain software en platformen, was voor veel lezers een eye-opener in de complexiteit van de crisis. Onze eigen Marc De Roo, die zich eerst bij de Gazet van Antwerpen dan bij De Tijd, al jarenlang specialiseert in logistiek, deed in dezelfde periode interviews met vicepresident Dirk Lannoo van Katoen Natie, met 18,000 werknemers en een omzet van 2 miljard euro een van de grootste onafhankelijke logistieke bedrijven ter wereld, en met Jo Van Moer, oprichter en CEO van Van Moer Logistics, een groep die zich de voorbije 32 jaar omturnde van een vrachtwagenbedrijf tot een specialist in intermodaal vervoer en brede logistiek.

Crisis?

Wel degelijk! Een paar symptomen:

  • De tijd om een container te vervoeren van Azië naar de VS of Europa is de voorbije maanden verdubbeld of meer; de prijs voor dat containervoer is gestegen met 350 procent en meer.
  • Omdat containers in normale tijden rondjes varen tussen Azië en de VS, maar bleven steken in de VS, kwam de Amerikaanse logistieke keten op een gegeven ogenblik vorig jaar 500,000 containers tekort in Azië.
  • Op een gegeven ogenblik lagen er voor de grootste havens in de VS, Long Beach en Los Angeles, honderden containerschepen te wachten.
  • De haven van Antwerpen verscheept per week 120.000 containers. Normaal staan die containers twee a drie dagen op de terminal; nu vaak langer dan een week.
  • Goederen die normaal per schip worden vervoerd, worden nu op bomvolle cargovluchten gezet.
  • Veel transporteurs en andere spelers in de logistieke keten beleven gouden tijden. Maar consumenten voelen nu al de doorgerekende prijsverhogingen in hun budget. Als ze de goederen al geleverd krijgen.

Oorzaken

Uit de interviews haal ik er zeven. Sommigen hebben te maken met plotse verschuivingen en schokken; andere zijn meer langetermijnfactoren. Bij heel wat oorzaken brachten de schokeffecten van corona scheefgroeiingen aan het licht die eigenlijk al jaren te voorzien waren.

Wat vooral bijblijft, is dat de logistieke keten ontzettend complex is. Daardoor is het ook onmogelijk om een of zelfs maar enkele grote oorzaken aan te duiden. Het gaat om a ton of little things. De softwareprogrammeur en essayist Paul Ford beschrijft in Wired de supply chain treffend als een fractaal fenomeen: “Zoom in on your stuff and there’s more stuff, ad infinitum.”

  1. In de eerste schok van de coronacrisis zetten bedrijven en consumenten zich schrap omdat ze vreesden voor een eventueel langdurige crisis. Nu lijkt het erop dat we na een scherpe daling in de economische activiteit een V-vormig, of zelfs vierkantswortel-herstel kennen dat de economie weer op het groeipad van voor de pandemie, en misschien zelfs hoger, zet. Consumenten begonnen, blijkbaar vrij plots en onverwacht, zowat overal ter wereld hun opgespaarde en toegestoken geld uit te geven. “Mensen kopen zich te pletter”, zegt vicepresident van Katoen Natie Dirk Lannoo. CEO Ryan Petersen van Flexport voegt daar een interessante analyse aan toe: Tijdens de pandemie is er een verschuiving gekomen in het bestedingspatroon, van diensten (horeca, toerisme, cultuur, …) naar goederen. Die verschuiving had een onmiddellijke impact op de logistieke ketting.
  2. Covid had natuurlijk ook rechtstreekse gevolgen voor veel bedrijven uit de logistieke ketting. Als er ergens een paar bedrijven tijdelijk moeten sluiten, kan het systeem dat nog opvangen. Maar als tientallen bedrijven tegelijk tijdelijk stilliggen, of een paar hele grote, zendt dat schokken doorheen heel de ketting.
  3. De evolutie naar e-commerce, die al jaren bezig was, kreeg door de pandemie een forse boost. Maar de logistiek van e-commerce is een heel stuk complexer dan de traditionele logistiek. Die complexiteit rimpelt doorheen heel de logistieke ketting. Transportbedrijf Van Moer moest de voorbije maanden gigantische hoeveelheden rollen karton transporteren naar de magazijnen van e-commercebedrijven.
  4. Van ergens in de jaren 1980, en eigenlijk al vanaf Fredrick Taylor and Henry Ford, is er in heel het bedrijfsleven, en bij uitstek in de logistieke ketting, een obsessie geslopen met rendement op eigen vermogen, just-in-time, en lean and mean. Elke buffer werd weggesneden; strategische reserves waren dood kapitaal en dus uit den boze. Dat wreekt zich nu.
  5. Het logistieke systeem, dat in normale tijden draait als een lier, is gewoon niet gemaakt om even plots als de stijging van de consumptie op te schalen. Het gaat om tientallen schakels uit het ecosysteem: containers en containerschepen; doorvoertijden in havens; de beschikbaarheid van vrachtwagens, van trailers die containers vervoeren, en van chauffeurs; simpelweg de plaats om containers te stapelen. In geen enkele van die schakels kan je met een vingerknip opschalen.
  6. De economie is de voorbije paar decennia pas echt geglobaliseerd. In zowat elk product dat we kopen, zitten onderdelen en ideeën die uit meer dan één continent en soms van tientallen fabrieken komen. Dat blijft redelijk lopen als haperingen in een deel van de wereld elders kunnen worden opgevangen. Maar als heel de wereld tegelijk eenzelfde schok ervaart, zoals met corona, dan loopt het mis. “Dit is de eerste keer dat de hele wereld, 7,5 miljard mensen, tegelijk met dezelfde problemen wordt geconfronteerd,” zegt Dirk Lannoo van Katoen Natie. Een aspect dat politici en industriëlen in de VS en Europa nu bijkomend bezighoudt, is dat we in deze logistieke crisis ook pas echt onze grote afhankelijkheid van Azië hebben ontdekt. Dit is ook niet met een vingerknip op te lossen. Simpele slogans als “Buy Local” zijn naïef en onrealistisch.
  7. Natuurlijk speelt misschien ooit goedbedoelde maar nu belemmerende regulering ook een rol. Dat gaat van reglementering over hoe hoog containers mogen gestapeld worden, zoals Ryan Petersen van Flexport ontdekte in een rondrit door een Amerikaanse haven, over het feit dat Amerikaanse havens onder de exclusieve bevoegdheid van de stad vallen, tot arbeidsmarktreguleringen die mede oorzaak zijn van knelpuntberoepen. In België verbiedt de wet Major, uit 1972, werkgevers om in het havengebied niet-erkende havenarbeiders in te zetten. Europa telt volgens Jo Van Moer 400.000 openstaande vacatures voor chauffeurs. Weekendwerk is geen oplossing, stelt Van Moer vast: “Vroeger maakten ze ruzie om in het weekend te mogen werken omdat ze dan meer konden verdienen. Als ik nu twintig mensen nodig heb voor zaterdagwerk moet ik bij wijze van spreken 150 telefoons doen. Het loont de moeite niet, zeggen de meesten. Ik hou netto amper iets over van die overuren. En ik begrijp ze.”

VS

Uit het interview met Ryan Petersen van het Amerikaanse Flexport blijkt dat de VS het op het vlak van regulering en (haven)infrastructuur minder goed doen dan een aantal landen in Europa en dat de grootste problemen in de huidige crisis zich voordoen in de VS. Petersen verwijst een paar keer naar de haven van Rotterdam. Dankzij onder meer het poldermodel van overleg tussen werkgevers, overheid en vakbonden heeft die haven de voorbije jaren de nodige investeringen en versoepelingen kunnen doen en heeft ze zich opgewerkt tot benijdenswaardig voorbeeld.
In de VS, “We’re just recognizing the pain of 20 years of not investing in our infrastructure. And we’re feeling all that pain in one year right now.” Gevolg: De grootse Amerikaanse haven, die van Long Beach/Los Angeles, die qua jurisdictie doormidden wordt gesneden door de twee steden, kan maar containerschepen tot 16,000 TEUs ontvangen. Het beroemdste containerschip ter wereld, de Ever Given, is 21,000 TEUs. De haven van Antwerpen kan tot 24,000 TEUs gaan.

Oplossingen?

Uit het lijstje oorzaken, dat zeker niet volledig is, blijkt dat er geen eenvoudige oplossingen zijn. Net zoals de oorzaken a ton of little things zijn, zullen de oplossingen ook moeten komen van honderden kleine en grotere ingrepen. Sommige zullen quick fixes zijn, zoals de voorstellen van Petersen om toe te laten dat containers hoger zouden worden gestapeld, of dat de havengemeente braakliggend land zou vrijmaken om containers te stapelen. Andere zullen slow fixes zijn.

Technologie kan zeker een rol spelen. Voor veel consumenten zal het bijvoorbeeld als verrassend overkomen dat een pakje van BOL of Amazon gemakkelijker te volgen is dan een container.

De overheid kan een rol spelen met infrastructuurinvesteringen. Die zijn spectaculair en politiek dankbaar. Het wegnemen van belemmerende reguleringen, al dan niet in poldermodel-overleg, is politiek minder zichtbaar en verkoopbaar. Dat is meteen een onderwerp voor een volgende post over de aanbodzijde van de economie.

Lees ondertussen de drie interviews.


Dinsdag quote

If the market is genuinely perceived as an open-ended nondetermined evolutionary process in which the essential driving force is human choice, any insinuation, however subtle of a ‘telos’ [goal] toward which this process can be predicted to move must be inherently misleading.

James Buchanan and Viktor Vanberg (1991). The Market as a Creative Process, Economics And Philosophy, 7, p 180

Maandagse gevarieerde links

  • Bruno Maçães, die mijn zicht op de geopolitiek veranderd heeft met The Dawn of Eurasia (2018), is optimistisch over het Midden Oosten. Hij ziet een nieuwe regio ontstaan – West-Azië – met als hoofdsteden Dubai, Tel Aviv en Istanbul.
  • Ondertussen vraagt ongelijkheidsspecialist Branko Milanovic zich af of sommige landen niet zouden moeten ophouden te bestaan. In de analyse van ongelijkheid, zo gaat het argument, is het meest relevante niveau van analyse het individu, niet het land. In een wereld waar mensen volledig vrij zouden zijn zich waar ook te vestigen, zouden, zo blijkt uit surveys, sommige landen tot 90 procent van hun bevolking kunnen verliezen. Neem bijvoorbeeld Tsjaad, Liberië of Mauritanië. Het bezwaar zou kunnen zijn dat de wereld dan diversiteit van talen en culturen verliest. Maar “Should people in Mali be forced to live in Mali because somebody in London thinks that some variety of human existence would be lost if they all came to England?
  • Nog geopolitiek: China volgen is niet evident. Dan Wang, die voor de onderzoeksfirma Gavekal Dragonomics de technologiesector volgt vanuit China, schrijft in zijn jaarlijkse nieuwjaarsbrief een uitgebreide en verhelderende analyse over de evoluties in China. Met als extraatje een frisse kijk op de opera’s van Mozart en op Dickens’ Bleak House. Wie het lijstje overloopt van wat de Chinese overheid alleen al het afgelopen jaar verordend heeft – inperken van de vrije markt in privé-bijlessen, meer controle op de verspreiding van videogames en Big Tech internet, meer controle op de financiële sector, meer huizen bouwen in groeigebieden, een effectieve respons op de pandemie organiseren, common prosperity, … – kan toch niet anders dan de bedenking maken dat heel wat Europese en Amerikaanse intellectuelen en commentatoren vinden dat “ze” (de overheid, het onderwijs, …) dat hier ook zouden moeten doen?
  • Naar school gaan helpt. Onderzoekers van de universiteiten van Essex en Californië berekenden op ingenieuze wijze dat Italiaans-Amerikaanse gangsters die hoger onderwijs volgden in het midden van vorige eeuw tot 8 procent beter af waren, gemeten in inkomen en woningwaarde, dan gelijkaardige groepen zonder scholing. Het positieve effect wordt sterker voor maffiosi in complexe affaires. Via Wouter Duyck.
  • Pas gehuwde vrouw zit wat in de knoei met hoe dat gaat met de financiën in een huwelijk. Probeert inspiratie te halen bij de grote economisten.
  • 10 lessons in productivity and brainstorming from The Beatles. Design Thinking avant la lettre, of: creativiteit is niet simpel.
  • Toch behoorlijk opmerkelijk. De Amerikaanse bevolking groeide vorig jaar met slechts 0.1 procent, het laagste groeicijfer sinds de oprichting van de VS.

Zaterdag quote

The bourgeoisie, during its rule of scarce one hundred years, has created more massive and more colossal productive forces than have all preceding generations together … It has been the first to show what man’s activity can bring about. It has accomplished wonders far surpassing Egyptian pyramids, Roman aqueducts, and Gothic cathedrals; it has conducted expeditions that put in the shade all former Exoduses of nations and crusades.

Karl Marx and Friedrich Engels (1848). The Communist Manifesto, p 224 (ed. 2002, Penguin)

Joseph Heath over waar voor- en tegenstanders van de welvaartstaat fout zitten

De Canadese filosoof Joseph Heath – ja, hij weer – komt in zijn jongste boek met een sterke verdediging van de welvaartstaat, die gemakkelijk samen te vatten is.

Het boek is The Machinery of Government. Public Administration and the Liberal State (2020). Heath schreef het om een leemte te vullen in het denken over de rol van de ambtenarij in moderne staten. In zijn poging om een filosofische basis te bieden voor de rol van de ambtenarij gaat hij grondig te werk. Zo biedt het derde hoofdstuk een 50 pagina’s kort overzicht van de geschiedenis van het liberalisme, van klassiek tot modern; dit hoofdstuk is op zich al handboekmateriaal.

In het vierde hoofdstuk – Efficiency and the Rise of the Welfare State – linkt Heath de opkomst van de welvaarstaat aan het toenemend belang van efficiëntie in de staatsinrichting. Die link ligt niet voor de hand, en wordt zelden gelegd, althans niet door politieke filosofen, en niet door voorstanders, noch door tegenstanders van de welvaartstaat. Heath legde de link al in zijn boek uit 2001, The Efficient Society: Why Canada is as Close to Utopia as it Gets. In The Machinery of Government herneemt en verstevigt hij die redenering.

Heath’s uitgangspunt is dat het moderne liberalisme, met zijn funderende principes van gelijkheid, vrijheid en efficiëntie, de centrale logica voor de welvaartstaat levert.

Dat moderne liberalisme, zo betoogt Heath overtuigend in het hoofdstuk over de geschiedenis van het liberalisme, neemt een veel pragmatischer houding aan over de rol van de staat dan het klassieke liberalisme. Of een bepaalde economische activiteit door de markt moet ondernomen worden of door de staat, is een open vraag, die geval per geval en pragmatisch moet worden opgelost. Het gevolg is onder meer dat de rol van de staat dramatisch toenam in de loop van de twintigste eeuw.

Aan de basis van deze evolutie ligt dus volgens Heath een door politieke filosofen miskende maar overduidelijke ideologische convergentie rond het belang en zelfs de prioriteit van efficiëntie.

Het komt erop neer dat voor de meeste economische activiteiten de markt de voorkeur zal krijgen, omdat zij doorgaans het meest efficiënt is, onder welbepaalde voorwaarden. Waar die voorwaarden niet voldaan zijn, kan men overwegen om een economische activiteit toe te wijzen aan de overheid. Die toewijzing gebeurt dus pragmatisch.

De pragmatische keuze impliceert ook dat we bereid zijn te leren van fouten. Een van die fouten was de nationalisatie van belangrijke sectoren van de industrie, zoals energie, staal of scheepsbouw. De nationalisaties gebeurden vanuit de logica dat ze het algemeen belang zouden dienen. Maar toen na ongeveer een decennium bleek dat dat niet lukte, en zelfs averechts werkte, volgde een herprivatisering, ook onder socialistische regeringen.

Onder meer die experimenten met overheidsbedrijven hebben geleid tot de impliciete regel dat economische activiteiten worden toegewezen aan de overheid enkel in die gevallen wanneer de markt zodanig flagrant faalt dat de overheid overduidelijk de meest efficiënte leverancier wordt. De drie belangrijkste activiteiten van de welvaartstaat – werkloosheidsverzekering, ziekteverzekering en pensioenen – zijn zulke gevallen.

Heath overloopt dan enkele modellen van de welvaartstaat die deze logica niet volgen, en die daarom falen in een effectieve verdediging van de welvaartstaat:

In het communautaire model vertegenwoordigt de welvaartstaat een verwerping van het liberale (“neoliberale” wordt het meestal in het discours, zonder dat er een duidelijke definitie wordt gegeven) model. Dit communautaire model verzet zich tegen een opdringen van het marktmodel en probeert het bereik van dit marktmodel in te perken. Het biedt bescherming tegen enkele van de meer harteloze gevolgen van het liberalisme. De achterliggende ideologie is: de markt is slecht want gebaseerd op eigenbelang en hebzucht; de overheid is goed want altruïstisch.

Het egalitaire model van de welvaartstaat heeft minder problemen met de liberale logica, maar in de keuze tussen de drie funderende principes gelijkheid, efficiëntie en vrijheid, geeft het de prioriteit aan gelijkheid. De welvaartstaat is in dit model hoofdzakelijk een herverdelingsinstrument. Het maakt nog een essentieel onderscheid tussen de markt – die efficiëntie nastreeft – en de staat – die gelijkheid nastreeft. Dit model gebruikt de retoriek over “zij die in de steek gelaten werden door de markt” en de overheid als waarborg dat iedereen in gelijke mate kan deelnemen aan de maatschappij.

Zowel het communautaire als het egalitaire model staan positief tegenover de welvaartstaat. Het zijn ook die modellen die het meest doorklinken in het pro-welvaartstaat discours.

Twee andere modellen zijn negatief.

Het public choice model vertrekt eigenlijk vanuit hetzelfde denkkader als het egalitaire model: de welvaartstaat dient om transfers tussen individuen te realiseren. Maar in plaats van de positieve draai die het egalitaire model daaraan geeft, ziet het public choice model dit als negatief: in realiteit leidt de welvaartstaat tot een situatie waarin de belangengroepen die zich het best kunnen organiseren, het laken naar zich toe trekken.

In het nanny state model is de welvaartstaat een ongepaste uiting van paternalisme, waarin de staat dicteert wat goed is voor welke individuen.

Heath ziet problemen in elk van die modellen:

Noch het communautaire noch het egalitaire model geven een aanvaardbare uitleg van wat de welvaartstaat eigenlijk doet of waarom ze georganiseerd is zoals ze georganiseerd is. Geen van beide komt ook met een logisch relaas over de spectaculaire groei van de welvaartstaat in de tweede helft van de 20ste eeuw, en onafgezien van welke politieke partijen aan de macht waren.

In het egalitaire model wringt het bovendien dat de staat ook veel dingen doet die niet herverdelend zijn en die zelfs behoorlijk productief zijn.

Het grootste probleem met de beide negatieve visies op de welvaartstaat, het public choice model en het nanny state model, is dat zij in hun ideologische ijver het verzekeringsaspect van de welvaartstaat miskennen.

Dat verzekeringsaspect ligt net aan de basis van wat Heath, ietwat cryptisch, het public-economic model (en soms het marktfalenmodel) van de welvaartstaat noemt, en dat volgens hem het enige model is dat zowel de basislogica als alle eigenschappen, als de groei van de welvaartstaat kan verklaren.

In het public-economic model dient de welvaartstaat om “collective action” problemen op te lossen. Ze doet in essentie hetzelfde als de markt: zorgen voor wederzijds voordelige vormen van samenwerking. Op zoek naar de meeste efficiënte vorm van samenwerking, gaan we die soms organiseren via de markt, soms via hiërarchische structuren. Dat is wezenlijk niets anders dan wat bedrijven dagelijks doen: sommige transacties organiseren ze via de markt; andere via de interne hiërarchische structuur.

In de keuze tussen markttransacties en hiërarchisch georganiseerde transacties, en bij uitstek in verzekeringssituaties, is een van de belangrijkste criteria, zowel voor overheid als voor bedrijven, de mate waarin de specifiek gekozen organisatie twee morele risico’s kan oplossen. Het eerste risico is “free-riding”, waarin mensen van het systeem gaan profiteren zonder er mee voor te betalen. Het tweede risico is dat van negatieve selectie: als de (verzekerings)organisatie op voorhand weet welke mensen het hoogste risico lopen, dan zal ze die mensen uitsluiten.

Welnu, in de drie belangrijkste activiteiten van de welvaartstaat – werkloosheidsverzekering, ziekteverzekering en pensioenen – zijn die twee morele risico’s zodanig prangend dat ze niet efficiënt op te lossen zijn door de markt. Als elk van ons, bijvoorbeeld op jonge leeftijd, zou kunnen kiezen of we betalen voor een autoverzekering of een ziekteverzekering, zouden velen de gok wagen en kiezen om niet te betalen. Het gevolg zou zijn dat (1) het systeem als geheel onbetaalbaar wordt, en (2) dat mensen die verkeerd gekozen hebben, in absolute armoede belanden.

Je hebt dus een instantie nodig die, louter uit efficiëntieoverwegingen, een universele verplichting tot verzekering kan opleggen. Die instantie is de overheid.

In dit verzekeringsmodel van de welvaartstaat is er ook herverdeling. Maar het is een herverdeling zoals in elk verzekeringssysteem: van zij die geen pech hebben naar zij die wel pech hebben. Elk jaar, bij het betalen van onze brandverzekering, hebben we wel dat momentje dat we denken “alweer weggesmeten geld”. Maar toch betalen we, verstandig.

Deze “economische” of verzekeringstechnische verdediging van de welvaartstaat, waarin de staat effectief hetzelfde doet als de markt, namelijk op een efficiënte manier samenlevingsproblemen oplossen, klopt als een bus, of heeft alleszins een grotere verklarende waarde dan de andere modellen. Wat veel politieke filosofen, politici, vakbondslui en een deel van het publiek erop tegen hebben, is, om het met Heath te zeggen, dat ze “just not moral enough” is.

Google “neoliberale * sociale zekerheid” en je vindt het hele arsenaal van meer morele communautaire en egalitaire argumenten voor wat er mis gaat met de welvaartstaat. Het probleem is: de argumenten rammelen, en het is de foute manier om de welvaartstaat te verdedigen.

Een van de problemen is dat achter “just not moral enough” de onuitgesproken emotionele premisse schuilt dat oneerlijkheid erger is dan inefficiëntie. Heath weerlegt het simpel. Oneerlijkheid is win-lose, en dat is misschien erg, maar inefficiëntie is lose-lose, en dat is erger.

Maar evenzeer sabelt hij, op zijn heerlijk filosoofs, de klassieke argumenten neer van zij die een negatief beeld van de welvaartstaat willen ophangen. Als werkloosheidsverzekering mensen aanzet tot werkloosheid, is het dan ook zo dat een autoverzekering mensen aanzet tot auto-ongelukken? Niet dus. Of vooral: dat is een empirische, geen ideologische kwestie.

Heath is Canadees. Zeker als hij over dingen als de welvaartstaat schrijft, is dat met minstens een half oog op grote broer, de VS. Het verschil tussen het Amerikaanse model en wat Heath de “more-developed welfare states” noemt, zoals Canada en Europa, is (mijn interpretatie) eenvoudig te verklaren vanuit de fundering op het moderne liberalisme. De Amerikaan zal in de keuze tussen gelijkheid, vrijheid en efficiëntie veruit, en vanuit een diepe overtuiging die wij Europeanen soms moeilijk begrijpen, de voorkeur geven aan vrijheid, zelfs als dat ten koste gaat van efficiëntie.


Zaterdag quote

Political economy is a mere skeleton unless it has a little human covering, and filling out, a little human bloom upon it, and a little human warmth in it.

Charles Dickens (1854). Household Words: A Weekly Journal, geciteerd in Sylvia Nasar (2011). Grand Pursuit. The Story of the People who made Modern Economics, p 10

Pascal Cornet over Economie: repliek op repliek

Pascal Cornet heeft een welwillende commentaar op mijn commentaar op zijn recente post geschreven.

Voor iemand die naar eigen zeggen nog nooit een “grote economist gelezen heeft”, schrijft hij heel slimme dingen over (de ethiek van de) economie.

In de discussie, waaraan ondertussen ook Philippe Clerick deelneemt met een post op zijn blog (reactie daarop binnenkort), moeten we eerst misschien verduidelijken dat we het wel degelijk hebben over de kapitalistische vrijemarkteconomie, het systeem dat vanaf ca 1750 stap voor stap dominant werd voor de organisatie van de productie en verdeling van de goederen en diensten waarmee we onze materiële noden dekken.

Robert Heilbroner stelt dat het kapitalisme drie historische innovaties met zich meebracht voor de organisatie van de economie: een afhankelijkheid van eigenbelang als drijfveer; productie en distributie worden geleid door een marktsysteem waarin elk individu naar eigen goeddunken handelt; en een taakverdeling en -afbakening tussen particuliere spelers en de overheid.

In wat volgt geef ik korte commentaar op passages uit Pascals repliek. Maar lees vooral de volledige post. Ik laat de stukken van Pascal telkens inspringen.

(D)ie wet van vraag en aanbod (kan) voor mijn part op zich moreel indifferent genoemd worden, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht of de wet van de communicerende vaten – het gaat om de manier waarop ermee wordt gewerkt in een vrije markt, waar er, helaas, onvoldoende mechanismen zijn om de hebzucht van individuen in te dijken.

In “onvoldoende mechanismen om de hebzucht van individuen in te dijken” zit volgens mij een dubbele denkfout.

Maar eerst een woordenschatkwestie: kunnen we ophouden om te pas en te onpas “hebzucht” te gebruiken? “Eigenbelang” zegt waar het over gaat, en is emotioneel neutraler én juister. Zoals in Adam Smith: It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we expect our dinner, but from their regard to their own interest.

De denkfouten:

  • De wet van vraag en aanbod is net gestoeld op het eigenbelang van individuen, en zal die dus zeker niet proberen in te dijken.
  • De economie zoals ze vandaag georganiseerd is, zal er in het overgrote deel van de gevallen wel degelijk voor zorgen dat er snel correcties komen wanneer die “regard for their own interest” verwordt tot hebzucht. De bakker die zijn brood, uit hebzucht, te duur verkoopt, zal snel zonder klanten vallen.

Gelooft Pascal dan dat er in een ander systeem dan een vrije markt betere mechanismen bestaan om hebzucht in te dijken? Dan wil ik die graag leren kennen, samen met het bewijs dat ze ergens in tijd en plaats al gewerkt hebben.

Over het fenomeen dat “woekerprijzen” in tijden van schaarste zorgen voor een efficiënte verdeling en productie van schaarse producten:

“Dat kan best zijn, maar waar het mij om te doen is, is dat er aanvankelijk lieden zijn die woekerprijzen vragen en zich niet bekommeren om wie dringend die mondmaskers nodig heeft. De gelegenheid maakt de dief en de marktcorrectie komt altijd te laat.”

Als de markt haar werk kan doen, zal de marktcorrectie ogenblikkelijk zijn, en dus niet te laat komen. Ja, de verkopers van mondmaskers bekommeren zich misschien meer om hun eigenbelang dan om wie werkelijk mondmaskers nodig heeft, en dat druist in tegen onze ethische intuïtie. Maar dat is het mooie van het systeem: het uiteindelijke resultaat is dat de maskers terecht komen waar ze het meeste nodig zijn én dat er snel bijgeproduceerd worden.

We moeten hier echt een keuze maken. Blijven we op onze onze moral highground staan en eisen we van iedereen “ethisch heldendom”? Of kiezen we voor oplossingen die werken?

In mijn best mogelijke aller werelden zijn er geen nutteloze producten.

Welnu, goed nieuws. In de vermaledijde economie zoals die vandaag werkt, zijn er geen nutteloze producten. Mochten ze echt nutteloos zijn, zou niemand ze willen, en zouden ze niet gemaakt worden. De piramiden, die gebouwd werden op commando, die waren nutteloos. Natuurlijk zijn er producten die Pascal compleet nutteloos vindt, en de kans is groot dat het net dezelfde producten zijn die ikzelf nutteloos vind.

Iets anders is natuurlijk als de prijs van het product niet de volledige kost van het product zou weerspiegelen. Pascal geeft zelf het voorbeeld van de prijs van vliegtuigreizen, die niet de maatschappelijke kost van de CO2-vervuiling weerspiegelt. Daar zit, zoals economisten hebben gevonden, een “marktfalen”.

Maar ook hier is er goed nieuws. Diezelfde economisten hebben daar een oplossing voor gevonden: de CO2-tax. Het mooie is: deze oplossing hoeft geen beroep te doen op een verondersteld aanwezig of niet aanwezig “ethisch heldendom”. Dat zou immers niet werken, zoals Pascal ook beseft. In gevallen zoals deze is het gepast dat de overheid optreedt en een CO2-tax oplegt, niet om ethisch heldendom af te dwingen, maar opdat de geest van de regels van de vrije markt zou worden nageleefd.

Merk op: de geschiedenis leert dat het verzet van de vermaledijde winstbeluste ondernemers tegen zulke belastingen meestal hevig, maar ook kortstondig is, zolang de tax maar wordt opgelegd aan iedereen uit de sector. Economisten pleiten al decennia voor belastingen zoals een CO2-tax en rekeningrijden. Het verzet komt van de politici die wij verkozen hebben, en van groene en gele hesjes.

Er is nooit een winst die niet een winst-ten-koste-van is.

Dat is te kort door de bocht.

Economisten maken onderscheid tussen winst en rente. Winst is, zoals Pascal het juist omschrijft, een billijke vergoeding voor geleverde inspanningen. Concurrentie en de vrije markt moeten er in principe voor zorgen dat die winst nooit buitensporig wordt.

Rente is winst die hoger is dan wat economisch of sociaal noodzakelijk is. Denk bijvoorbeeld aan monopolierente. Rente zal vaak “ten koste van” zijn.

Maar normale winst is win-win en dus het tegenovergestelde van “winst-ten-koste-van”.

De kruidenier verkoopt haar producten met winst, deels om haar kosten te dekken en in haar levensonderhoud te voorzien, deels, als zij slim is, om haar innovatief ondernemerschap te belonen. Wij kopen haar producten en het wonder is dat ook wij het gevoel hebben dat we een goede deal gedaan hebben. Anders zouden we hem niet doen. Win-win.

De innovatieve ondernemer kan in zeldzame gevallen, zolang haar concurrenten haar niet op de hielen zitten, een extra winstje aanrekenen voor de innovatie. Die extra winst is te vergelijken met een monopolierente (omdat de innovatieve ondernemer een tijd lang de enige is met een nieuw product). Maar zodra de concurrentie begint te spelen, smelt die extra-winst weg.

De economist William Nordhaus berekende dat, historisch gezien, maar twee procent van de maatschappelijke waarde van de innovatie naar de ondernemer vloeit. Op termijn komt de winst van de innovatie de hele maatschappij ten goede. Win-win-win.

En ziedaar het ethische failliet van de economie: afgedwongen goedheid is in moreel opzicht niet bijzonder hoogstaand.

Het gaat niet om goedheid; het gaat om efficiëntie. Als we de afgelopen twintig, veertig, honderd jaar miljarden mensen uit de absolute armoede hebben bevrijd, dan komt dat niet doordat we beter geworden zijn, maar doordat we efficiënter geworden zijn. Volgens welke maatstaf zou dat een ethisch faillissement zijn?

De ethiek van de economie is, zoals de Canadese filosoof Joseph Heath overtuigend uitlegt, een adversarial ethiek, (noodzakelijk) gekarakteriseerd door conflict en strijd, net zoals de ethiek van het juridisch systeem, van een tweepartijenstelsel of van de sport.

Die adversarial ethiek is voor onze alledaagse intuïtie inderdaad vaak niet bijzonder hoogstaand. Een voetballeek die een sliding ziet, zal verontwaardigd reageren. De speler die door een fout van de tegenstander een bal in open doel kan trappen, maar dat weigert om een “ethische held” te worden, zal – terecht – afgestraft worden door zijn team. Advocaten van misdadigers kunnen zelden op sympathie rekenen.

Maar het werkt wel. En akkoord, het werkt vaak niet perfect. In de sport en in het juridisch systeem zul je valsspelers hebben. Daar is helaas niet echt een sluitende oplossing voor, buiten een algemeen beroep op fair play en op het naleven van de geest van de regels, dat niet altijd zal werken.

Het wonder van de economie zoals we die kennen sinds ca 1750, is dat ze een systeem is dat we niet eens zelf gedesigned hebben, maar dat er in slaagt in een adversarial context van eigenbelang en competitiviteit toch een coöperatief resultaat te realiseren.

We zijn geneigd dat coöperatieve resultaat “niet bijzonder hoogstaand” te vinden omdat de manier waarop het tot stand komt anders is dan de coöperatieve resultaten die we bereiken in kleinere, solidaire groepsstructuren zoals de familie of de vriendengroep. Het probleem is dat die context van de solidaire groepsstructuur, waarin we onze basis ethische intuïties ontwikkeld hebben, niet schaalbaar is naar de volledige economie, naar de company of strangers (Paul Seabright) waarmee we in toenemende mate wereldwijd samenwerken.

Maar waar het me eigenlijk om te doen is, … is dat er in de economie, die onze levens tot in de fijnste vezels en aderen beheerst en doorstroomt, een systeemfout zit … (D)e systeemfout is dat er in de economie altijd minstens een mogelijkheid is van onethisch gedrag.

De systeemfout die Pascal in de economie ziet, zou die niet in de mens zitten, en altijd gezeten hebben?
Zoals de economische historicus Deirdre McCloskey opmerkt: Auri sacra fames, de onstilbare honger naar goud, die volgens Marx de systeemfout was in het kapitalisme, komt uit boek 3 van de Aeneis, 19 v.Chr., niet uit de Harvard Business Review of uit Ayn Rand.


Pascal Cornet over Economie

Zie, dat is de moeilijke job die ik mezelf gegeven heb met reluctanteconomist.com. Mensen die ik sympathiek vind, en die ik zeer waardeer, vooral om hun intellect, proberen duidelijk maken dat ze misschien hun gedacht over “economie” moeten herzien.

Ik probeer het op kousenvoeten te doen, zonder neerbuigend of betweterig over te komen, maar besef dat ik nog niet helemaal de juiste toon gevonden heb daarvoor.

Soit. Een recente post van slimme mens Pascal Cornet op zijn zeer lezenswaardige blog Het leven als voorlopige oplossing is te exemplarisch om te laten liggen. Exemplarisch in de zin van: hoe verstandige mensen, vanuit een begrijpelijke en prijzenswaardige ethische reflex, fout over economie denken.

Het zit hem, ook bij Pascal, eerst en vooral in de toon en de impliciete oordelen:

het – onvermijdelijke – handelsverkeer“. Impliceert de toon en het tussengeworpen “onvermijdelijke” hier niet dat handelsverkeer een noodzakelijk kwaad is? Iets dat nu eenmaal bij het leven hoort, maar dat je zedig probeert weg te stoppen, zoals naar het toilet gaan?

We staan ver van de lofzang op le doux commerce van Montesquieu: “C’est presque une règle générale, que partout où il y a des mœurs douces, il y a du commerce, et que partout où il y a du commerce, il y a des mœurs douces

… schaamteloze woekerprijzen … De wet van vraag en aanbod. Die schaamteloosheid, waarmee men toegeeft aan de meest verwerpelijke economische instincten: dát is het probleem.” Het is niet correct om de wet van vraag en aanbod te linken aan schaamteloosheid en verwerpelijke instincten. Als de wet van vraag en aanbod goed (vrij) kan werken, zorgt ze voor het hoogst mogelijke maatschappelijk welzijn. Economisten van Adam Smith tot Joseph Stiglitz hebben daar lang en grondig over nagedacht en hebben een redelijk stevige (maar, toegegeven, geen onwrikbare en uitzonderingsloze) basis gegeven aan die stelling.

Het is intellectueel oneerlijk om al dat denkwerk van de Worldly Philosophers achteloos van tafel te vegen.

zwicht voor klein profijt“. De toon impliceert dat dit zwichten iets verwerpelijk is, dat “klein profijt” een kracht is die je van ware, rechte paden doet afdwalen. Alweer: doux commerce, of misschien Bourgeois Virtues: Ethics for an Age of Commerce?

De denkfout die Pascal, en met hem veel van mijn welmenende vrienden maken, is “economie” te vereenzelvigen of in dezelfde adem te vernoemen als de uitwassen die economische actoren af en toe wel degelijk begaan.
Het is een denkfout omdat availability bias en de media ervoor zorgen dat de uitwassen exemplarisch lijken voor wat de economie is en doet, zoals in het callcenterschandaal waar Pascal naar verwijst, terwijl de uitwassen (in grote mate) eerder uitzondering dan regel zijn.

Het is ook een denkfout omdat er, in de vereenzelviging, vaak achteloos dingen worden beweerd die gewoon niet kloppen.

Zoals bijvoorbeeld wanneer “de wet van vraag en aanbod” en “schaamteloosheid” in een adem worden vernoemd.

Of in Pascals worsteling met “een eerlijke prijs”. Hij bevindt zich daar overigens in goed gezelschap. Onze gezamenlijke vriend Thomas Van Aquino vroeg zich al af of er een iustum pretium, een rechtvaardige prijs, bestond, en of je iets mag verkopen voor meer dan het (“echt”) waard is. (Summa Theologiae, 2-2, q. 77, art. 1)

Ondertussen zijn we daar wel uit. Een prijs is wat hij is.

Pascal stelt wrevelig vast: “Het heeft allemaal een prijs en daar heb je je naar te schikken“.

Maar dat consumenten en bedrijven een prijs als gegeven beschouwen, waarnaar ze zich te schikken hebben, is nu net een van de vereisten
voor perfecte concurrentie
, die, samen met winstbejag, zullen zorgen voor het hoogst mogelijke maatschappelijke welzijn.

De prijskwestie wordt op de spits gedreven in de weerzin tegen “woekerprijzen” (voor sneeuwschoppen in de winter of mondmaskers en zelftesten in een pandemie) in tijden van schaarste.

Die weerzin is een begrijpelijke ethische reflex, maar misplaatst vanuit het oogpunt van efficiëntie.

Wat doet immers een “woekerprijs” in tijden van schaarste?
A price is a signal wrapped up in an incentive.
Hij zorgt ervoor dat de sneeuwschoppen, mondmaskers of zelftesten terechtkomen bij mensen die ze het meest nodig hebben.
Hij zendt tegelijk een signaal naar de producenten van die goederen om er meer van te produceren.

Probleem efficiënt opgelost, en met het grootste maatschappelijke welzijn als resultaat.

Ik weet, efficiëntie hoort thuis in het rijtje “winstbejag”, “vraag en aanbod”, “klein profijt”, “economische instincten”.

Maar hoewel efficiëntie een politieke wees geworden is, is het wel degelijk een ethische, na te streven waarde.

Neen, economie boort niet het beste in de mens aan,” vindt Pascal. Bwa, misschien niet het aller- allerbeste, maar toch het betere (Bourgeois Virtues). Bijvoorbeeld vergeleken met een maatschappelijke organisatie waarin het de kasteelheer of de dictator of de bisschop is die, in plaats van de burger zelf, bepaalt wat “het beste” is voor die burger?

Het handelsverkeer is inderdaad “onvermijdelijk”. Niet omdat het ons doet “zwichten voor het kleine profijt” of omdat het blijk geeft van “schaamteloosheid”, maar omdat het win-win is. In de miljarden handelstransacties die mensen dagelijks verrichten, vinden zowel koper als verkoper een surplus. Anders zouden ze niet plaatsvinden.

Pascal geeft ruiterlijk toe: “En neen, ik weet geen alternatief.” Maar hij ontsnapt toch niet aan de verleiding om een snelle gooi te doen:

(H)et zou anders kunnen. Met solidariteit in plaats van winstbejag. Eerlijkheid in plaats van fraude en leugenachtigheid. Rechtvaardige verdeling in plaats van rijker willen zijn dan nodig is.

Dat lukt niet, Pascal. Je krijgt het niet georganiseerd. Misschien wel op de kleinere schaal waarin we samen gaan kamperen, maar niet op de grotere maatschappelijke schaal die ons hier zou moeten interesseren.


“Samen bouwen aan een alternatief voor big tech”

Dat is de titel van een opiniebijdrage van de Nederlandse schrijver, journalist en muzikant Aafke Romeijn in De Standaard.

Zij gaat op zoek naar “een alternatief dat niet gedreven wordt door winstbejag, en dus geen deel uitmaakt van het bedrijfsleven.”

Je verwacht dan een Wikipedia-achtig open-source voorstel. En waarom niet? Zou wel eens kunnen lukken, als je enkele gedreven ontwikkelaars en ondernemers vindt.

Maar Romeijn heeft iets anders voor ogen:
Een wereld waarin de weerzin tegen big tech dusdanig is gegroeid dat Europese burgers massaal kiezen voor een door de gezamenlijke Europese overheden opgezet sociaal netwerk, waarin niet alleen alle socialemediafuncties zijn samengebracht, maar ook alle digitale overheidsdiensten.”

Lees het inderdaad nog maar eens, het staat er echt. Dit is het beste wat een Europese intellectueel kan bedenken tegen de grote boze Amerikaanse Big Tech.

Je kan nog discussiëren over de wenselijkheid van een sociaal netwerk dat mee wordt gecontroleerd door onder meer Viktor Orbán in plaats van Mark Zuckerberg. Evgeny Morozov, die met een iets doordachtere kritiek en concrete voorstellen mijn boutade-stelling bewijst dat de beste kritiek op Amerika niet uit Europa komt, maar uit Amerika, hoorde ik op een conferentie enkele jaren geleden zeggen dat (wat eigendom van data betreft) “if I have to choose between a future where government calls the shots or corporations call the shots, I choose government.”

Je kan voor mijn part tegen winstbejag zijn; je kan tegen het bedrijfsleven zijn; je mag hopen dat je club van mensen met “weerzin tegen big tech” almaar groeit. Het getuigt volgens mij niet van groot inzicht in hoe de economie werkt, maar soit. Maar als je dan alternatieven voorstelt, probeer dan met iets te komen dat enige kans op slagen heeft.

Het voorstel van Romeijn deed immers een belletje rinkelen.

Goed vijftien jaar geleden lanceerden de toenmalige Franse president Jacques Chirac en de Duitse Kanselier Gerhard Schröder met fanfare een voorstel om met Quaero een “Europese Google” te bouwen.

Zoals dat dan gaat, kreeg het project forse steun van de Europese Commissie. Meer dan twee dozijn Europese onderzoeksinstellingen sprongen gretig op de kar.

Na ruzie tussen Franse en Duitse onderzoekers, onder meer over of Quaero een tekstgebaseerde zoekmachine moest worden of een multimedia-gebaseerde, werd het project in december 2013 in stilte begraven.


Dinsdag quote

(W)hen an author asserts that “history proves” a point, the reader should simply read instead, “I propose to assume without evidence.”

Frank H. Knight (1924). The Limitations of Scientific Method in Economics, in The Ethics of Competition, p119

Maandagse gevarieerde links

  • Het Amerikaanse Bureau of Labor Statistics voorspelt dat er in de VS tussen 2020 en 2030 11.9 miljoen jobs bijkomen, een groei met bijna 8 procent. Hier is een goede visualisatie van de groeiers en krimpers, en hun loonniveau. De grootste procentuele groei komt er bij windturbine-technici, verpleegkundigen, installateurs van zonnepanelen en statistici. Thuiszorg en persoonlijke verzorging zullen de grootste absolute groei kennen (+ 1.1 miljoen).
  • Hoeveel zou Bach vandaag verdienen op Spotify? LeipzigTravel rekent voor dat de componist met 6.7 miljoen streams per maand, a 0.0037$ per stream, net geen 300,000 dollar per jaar zou verdienen. De Eerste Cellosuite alleen al zou hem tot nu toe 25 miljoen dollar hebben opgebracht.
    De muziekindustrie, die de eerste was om getroffen te worden door de Internetrevolutie, lijkt zich overigens te herstellen. De industrie groeide met 54 procent tussen 2014 en 2020, na een krimp van meer dan een decennium. Maar de gedaante van de industrie is wel veranderd: online streaming tekent nu voor 62 procent van de omzet.
    En volgens de gezaghebbende Amerikaanse muziekcriticus Ted Gioia is die gedaanteverandering nog niet ten einde. Gioia waagt zich aan twaalf voorspellingen. Onder meer: De inkomsten van muzikanten zullen blijven krimpen; platenmaatschappijen zullen stilaan ophouden nieuwe artiesten te lanceren; muzikanten zullen daarom verhuizen naar platformen als TikTok, YouTube en Bandcamp om door te breken. Het publiek luistert naar playlists en vergeet stilaan de naam van de artiesten.
  • Onderzoekers van de University of Washington zijn erin geslaagd kwaadaardige software mee te geven met DNA-strengen. Een gen-sequencer zou op die manier kunnen aangevallen worden.
  • De recente korte panne van Facebook en aanverwanten was maar een kleine 2 op de “Richter-schaal voor systeempannes” die Matt Webb voorstelt.
  • Scott Alexander, van het onvolprezen Astral Codex Ten, doet een dappere poging om de koolstof-voetafdruk van verschillende individuele activiteiten, aanpassingen in levensstijl, en institutionele actoren in te schatten. Met meer dan een een paar slagen om de arm.

Nobelprijs Economie: een prijs voor een onvolwassen wetenschap

David Card (de ene helft) en Joshua Angrist en Guido Imbens (de andere helft) wonnen dinsdag de Nobelprijs Economie.

Card kreeg de prijs voor zijn “empirisch bijdragen aan arbeidseconomie”; Angrist en Imbens voor hun “methodologische bijdragen aan de analyse van causale verbanden”.

De persmededeling van het Nobelcomitee vat het goed samen.

Marginal Revolution geeft, zoals gewoonlijk, een goede samenvatting en de juiste links.

Hier is ook een heldere samenvatting van de bijdrage, en daaropvolgende controverse, van Card.

De methodologie om “natuurlijke experimenten” te gebruiken voor de analyse van causale verbanden is eigenlijk gemeenschappelijk aan de vernieuwingen die de drie winnaars hebben bijgebracht.

Card heeft die methodologie onder meer toegepast in een baanbrekend artikel (samen met wijlen Alan Krueger) over het effect van een verhoging van het minimumloon op de werkgelegenheid. Standaard economische theorie zegt dat een verhoging van het minimumloon zou leiden naar een lagere werkgelegenheid. Card en Krueger (1994) gebruikten een “natuurlijk experiment” – twee staten, een waar het minimumloon niet verhoogd werd; de andere waar dat loon wel verhoogd werd – om aan te tonen dat het effect op de werkgelegenheid niet negatief was.

Card gebruikte dezelfde methodologie – de plotse toevloed van Cubaanse migranten in Miami in 1980 in de zogenaamde Mariel boatlift – om aan te tonen dat die plotse uitbreiding van het arbeidsaanbod geen neerwaarts effect had op de lonen. Adam Tooze vertelt het verhaal van dit onderzoek en de controverse die erop volgde.

Angrist en Krueger (1991) gebruikten een gelijkaardige methodologie met natuurlijke experimenten om bijvoorbeeld het effect van scholing op inkomsten te onderzoeken.

Zoals Alex Tabarrok van Marginal Revolution het zegt: de methode van de drie Nobelwinnaars lijkt vandaag evident, ook in de manier waarop de algemene pers bericht over economisch onderzoek, maar was destijds baanbrekend en briljant. Economisten die na hen kwamen, hebben misschien niet de conclusies, maar wel de methodes overgenomen als de standaard. En dat is een verdienste die tot de Nobelprijs leidt.

Petite histoire: Imbens is de derde Nederlander die de Nobelprijs Economie wint, na Jan Tinbergen in 1969 en Tjalling Koopmans in 1975. Imbens is gehuwd met Susan Athey, die in 2007 de John Bates Clark Medal won, vaak een voorspeller van een latere Nobelprijs. Medewinnaar Joshua Angrist was de getuige op hun huwelijk.

Wat deze Nobelprijs alleszins ook toont – eens te meer – is hoe onvolwassen de economische wetenschap is.

De conclusies van Card en Krueger uit 1994 – dat een verhoging van het minimumloon niet noodzakelijk leidt tot hogere werkloosheid – worden nog altijd hevig bediscussieerd en in twijfel getrokken. Voor alvast een economist was de Nobelprijs voorwaar een illustratie hoe economie is verworden tot socialistische propaganda.


Zaterdag quote

“[T]he general direction of trade cannot be a science; for it is impossible. … We ought to be persuaded that, in order to attain to that knowledge which is requisite for the direction of commerce, it is not enough to know the different interests of different nations, provinces and societies; but we must also understand the interests and connections of individuals, together with the quality and value of each commodity. He therefore, who is mistaken in the least article, will direct amiss, and enact preposterous laws.
… [T]he instinct of the bee does more in this particular, than the genius of the greatest politician.”

Marquis d’Argenson (1751). The General Directing of Trade Cannot Be a Science (edited by Benoît Malbranque)