Gouverneur Pierre Wunsch van de Belgische Nationale Bank waarschuwt in een interview in de Tijd dat de overheidsfinanciën op een muur afstevenen.
België heeft 20 jaar lang voor elke euro dat de economie groeide, de overheidsuitgaven met anderhalve euro laten stijgen. We moeten dat omkeren. België gaat een tijdlang minder moeten uitgeven dan de groei.
Vijftig economen trokken eerder deze week in een open brief in de Tijd ook al aan de alarmbel. Door onder meer de stijgende rente en de toenemende kosten van de vergrijzing en de gezondheidszorg zou de overheidsschuld zonder ingrijpen tegen 2050 kunnen oplopen tot meer dan 200 procent van het bruto binnenlands product (BBP). “Als het tegenzit met de rentestijging, wordt dat al snel meer dan 300 procent.”
In de komende begrotingsronde en in de lange aanloop naar de volgende verkiezingen zullen deze waarschuwingen en cijfers duchtig heen en weer geslingerd worden.
Economen, opiniemakers en politici hanteren in debatten over de overheidsfinanciën altijd de maatstaven overheidsschuld als percentage van het BBP (107 procent in België), of het begrotingsstekort (van een bepaald begrotingsjaar) als percentage van het BBP (4.8 procent voor alle Belgische overheden samen).
Die maatstaven zijn handig. Iedereen gebruikt ze; ook de internationale instellingen die een land beoordelen of vergelijken met andere landen. De relatie tot het BBP is ook zinvol. Het BBP (de toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een bepaald jaar) geeft (naast de jaarlijkse belastingontvangsten) een idee over de capaciteit om schuld terug te betalen.
Maar de focus ligt dus op de schuld.
Philipp Heimberger, economist aan het Vienna Institute for International Economic Studies linkt in een recente tweet naar een post op de Public Financial Management blog van het IMF, traditioneel niet echt een duif als het op overheidsfinanciën aankomt.
In de post, Why Public Assets are Key to Debt Sustainability: A Moral Goal, pleiten economen van het IMF voor een breder zicht op overheidsfinanciën, waarin niet alleen naar de schuldenzijde gekeken wordt, maar ook naar wat die schulden (voor een deel) betaald hebben.
Zo’n Public Sector Balance Sheet turft niet alleen de schulden of passiva van de overheid, maar ook de activa. Letterlijk het volledige plaatje dus:
Public sector balance sheets bring together the entirety of what the state owns and owes, offering a broader fiscal picture beyond debt and deficits.
Die activa van een overheid kunnen best wel indrukwekkend zijn.
The total value of public sector assets globally is approximately 2xGDP. These assets consist of public infrastructure such as bridges, roads and land, buildings, property, plant and equipment, as well as financial assets such as bank deposits and foreign currency reserves.
Een breder zicht op overheidsschuld vraagt dus dat we bekijken waarvoor die schuld aangewend wordt: productieve investeringen, die een land op termijn rijker maken, of consumptiebestedingen, die meteen uitgegeven worden.
Perhaps it is time for markets and rating agencies to look more kindly on the increase in public debt if there are productive assets on the other side of the balance sheet. IMF data on government assets shows that when governments know what they own, they can make better use of the assets for the well-being of all their citizens.
De “if” in het citaat is cruciaal.
Een andere IMF paper, Public Sector Balance Sheet Strength and the Macro Economy, berekende de sterkte van de Public Sector Balance Sheets voor 69 landen en concludeert dat landen met een sterkere balans minder diepe recessies hebben en sneller herstellen na een recessie.
De 69 onderzochte landen in die paper hadden in 2016 een gemiddelde positieve nettowaarde (activa – passiva) van 31 procent van het BBP, variërend van -111 procent voor Griekenland tot 348 procent voor Noorwegen.
België had samen met achttien andere landen een negatieve nettowaarde. Nederland scoorde licht positief.
In de Public Sector Balance Sheet Database die het IMF sinds 2019 bijhoudt, zijn de data voor zowel België als Nederland onvolledig.
De nettowaarde van de Belgische General Government bedroeg volgens die database -442 miljard euro in 2016. Nederland had in dat jaar een positieve nettowaarde van 276 miljard dollar.
Bedenkingen en open vragen:
- Hoe komt het dat landen als België en Nederland geen vollediger en recenter zicht kunnen geven op hun activa, hun volledige balans en hun nettowaarde? Is de berekening te moeilijk of te controversieel? Is de maatstaf dan toch niet zo handig?
- Strikt genomen zijn overheidsactiva en een overheidsbalans natuurlijk vrij abstracte begrippen. Een autostrade of een kanaal kan je niet verkopen en ze zorgen, behalve in het geval van tolwegen of -kanalen, niet voor meetbare overheidsinkomsten. Ze dragen dus niet rechtstreeks bij tot de capaciteit om overheidsschuld af te lossen. Hoe brengen we ze dan wel in rekening?
- Het IMF wijst erop dat een professioneel management van de activa van de overheid jaarlijks extra overheidsinkomsten tot minstens 3 procent van het BBP zou kunnen opleveren. Maar “public wealth is often unaudited, unsupervised, and unregulated.” Zweden is een van de weinige landen die al experimenteerde met actief Public Wealth Management. Is daar iemand mee bezig in Nederland? In België?
- De bredere kijk op overheidsfinanciën maakt duidelijk hoe onzinnig de nog vaak gehoorde politieke uitspraken zijn “dat je niet kan uitgeven wat je niet hebt”. Elke bedrijfsleider en zelfs elk huisgezin dat leent voor een huis weet dat dat niet waar is. Op zijn minst zouden politici, telkens weer, het verschil duidelijk moeten maken tussen overheidsuitgaven die productieve investeringen zijn en consumptie- of lopende uitgaven.
- Natuurlijk moeten productieve investeringen zich uiteindelijk vertalen in economische groei. De uitspraak van Wunsch in het interview met de Tijd, dat de Belgische overheid al twintig jaar lang anderhalve euro uitgeeft voor elke euro groei, doet vermoeden dat die vertaling in België niet gebeurd is.
- In 2021 besteedde de Belgische overheid 2.7 procent van het BBP aan investeringen, nog ver onder de doelstelling van 3.5 procent in 2024 en 4 procent in 2030, minder dan de helft van begin jaren 1970, en ook onder de 4.8 procent in Zweden en 3.8 procent in Nederland. Die lage overheidsinvesteringen gebeurden in een periode dat de rente historisch laag was. Dat venster staat ondertussen nog maar op een kier. Een probleem in deze vergelijking en discussie is dat “het onderscheid tussen ‘echte’ investeringen en lopende uitgaven soms ver te zoeken is in het budgettair beleid.”
- Voormalig staatssecretaris voor Begroting Eva De Bleeker (Open VLD) en staatssecretaris voor Relance Thomas Dermine (PS – een van de slimmere mensen in de regering) stelden in maart vorig jaar de oprichting voor van een Hoge Raad voor Overheidsinvesteringen, die een duidelijker beeld zou moeten geven van wie in ons land wat investeert. en die betere analyses zou moeten mogelijk maken. Ondertussen is die “Hoge Raad” omgevormd tot een “studiecommissie” die, naar het voorbeeld van de studiecommissie voor de vergrijzing, wordt ondergebracht bij de Hoge Raad van Financiën.
Gaat die studiecommissie ook aan de slag om een Public Sector Balance Sheet op te stellen? - En dan natuurlijk de hamvraag en eeuwige discussie: Hoe zeker zijn we dat de overheid een goede, slimme investeerder is?