Democracy and competitive capitalism make a difficult, but precious, marriage of complementary opposites. A market economy that operates under trustworthy rules, rather than the whims of the powerful, underpins prosperity and lowers the stakes of politics. In turn, a competitive democracy induces politicians to offer policies that will improve the performance of the economy and so the welfare of the people. Beyond these practical reasons for the marriage of liberal democracy and market economy, there is also a moral one: both are founded on a belief in the value of human agency – people have a right to do the best they can for themselves; people have a similar right to exercise a voice in public decisions. At bottom, both are complementary aspects of human freedom and dignity.
Martin Wolf (2023). The Crisis of Democratic Capitalism, p 371-372.
Update: geen nieuws vandaag
Update bij de post van gisteren: de dagelijkse nieuwsbrief van Newsminimalist titelde gisteren vrijdag: “Friday, May 5 — nothing important happened.”
Geen enkel artikel van de 1,208 die chatGPT gelezen had, had vrijdag boven 6.5, op een schaal 0-10, gescoord.
Onverbiddelijk geen nieuws dus. Moet kunnen.
Update 2: “Out of 39,202 analyzed articles, we got our first one with significance over 8.0. Seems only 0.005% of news deserve this rating.”
All the News That’s Fit to Print
Stop de persen. De jonge Russisch-Canadese (?) ontwikkelaar Vadim Yakhin vond een oplossing voor de frustratie waar elke actuavoor mee kampt: de verhouding tussen belangrijk nieuws en flutnieuws dat je er blijkbaar volgens zowat alle nieuwskanalen moet bijnemen.
Newsminimalist.com is een website en dagelijkse nieuwsbrief die elke dag enkel en alleen het belangrijke nieuws presenteert. De selectie wordt gemaakt door ChatGPT-4. Die leest elke dag de top 1,000 of meer nieuwsartikels en rangschikt ze op een schaal van 0 tot 10 volgens onder meer de impact van de nieuwsgebeurtenis en de geloofwaardigheid van de bron.
Op de website worden enkel die nieuwstitels gepubliceerd die hoger dan 6 op 10 scoren. Voor donderdag 4 mei bijvoorbeeld las ChatGPT 1,172 artikels, waarvan er vijftien hoger scoorden dan 6. Vrijdag 5 mei haalden maar vier artikels de drempel. In de nieuwsbrief komen korte samenvattingen van nieuwsartikels die hoger dan 6.5 scoorden, “usually ~3 news per day.”
Natuurlijk is het voer voor discussie over wat belangrijk nieuws is, over wie het filtert en hoe, en over hoe het komt dat er elke dag nieuws is en dat het belangrijke nieuws elke dag net op de voorpagina past.
Yakhin is niet erg transparant over hoe hij ChatGPT getraind heeft. Voorlopig bekijkt de tool blijkbaar enkel Engelstalige publicaties en heeft hij een focus op de Angelsaksische wereld.
Maar ook, zoals John von Neumann, een van de grondleggers van Artificiële Intelligentie, zei: “If you can tell me precisely what it is that a machine cannot do, I can make a machine to do precisely that.”
Via Marginal Revolution.
Zondag quote
(T)here is no reason to believe that, given individualism, the social problem would be essentially different if life had no economic aspect whatever. If all our material wants were automatically gratified, or if we had none; if we had no “work” in any sense to do, and the social problem in, say, the United States, were simply that of organizing play activities for the relief of boredom, there is no reason to believe that social conflicts would be either less intense or essentially changed in character. (Moreover, there would probably be “classes” and “class struggles” in essentially the same meaning as now.) Indeed, it is a sobering reflection that the competitiveness of play is a phenomenon indefinitely older and more general than the competitive organization of economic life.
Frank H. Knight (1947). Pragmatism and Social Action, in Freedom and Reform. Essays in Economics and Social Philosophy, p 51
Donderdagse gevarieerde links
- Welke stad is het beste rolmodel voor een creatieve muzikale cultuur? Op welk gebied ook: koppelen van innovatie en traditie; tijdloze kunst of populaire commerciële muziek. Ooit? De extreem deskundige muziekjournalist en blogger Ted Gioia komt met een verrassende keuze. Lees over de stad die volgens hem meer invloed gehad heeft op muziek dan eender welke andere stad in de wereld en in de geschiedenis.
- De Vlaamse ministers van Media en van Innovatie maken een budget vrij van 2 miljoen euro voor de realisatie van de Flanders Game Hub. Hahahahahahaha. Saoedi-Arabië maakte zopas bekend dat het 37 miljard dollar investeert in de ontwikkeling van de game industrie in het land. Het geld komt van de Savvy Games Group, een onderdeel van het Public Investment Fund dat het koninkrijk aanlegt met de oliedollars die het verdient. Via Marginal Revolution.
- Datavisualisatie specialist Maarten Lambrechts maakt bekend dat hij, na een loopbaan bij de Tijd en een traject als zelfstandige waarin hij bakens verzette in datavisualisatie, in dienst treedt van Planet (hoe zijn die ooit aan die url geraakt?) als Data Visualisation Engineer. Planets missie is bedrijven, overheden, onderzoekers en journalisten helpen de wereld te begrijpen met een dagelijks aanbod van satellietbeelden. Het bedrijf heeft daarvoor een eigen netwerk van 450 satellieten. Hun gallery is indrukwekkend.
- De wetenschaps- en politieke filosoof Eric Schliesser (universiteit Amsterdam, ex universiteit Gent) schrijft met On Large Language Models’ Delirium (with Hume and Foucault) een van de betere filosofische overwegingen over chatGPT tot nu toe.
Schliesser vertrekt van een citaat van de Schotse filosoof David Hume (1711-1776), waarin die beschrijft hoe hij door na te denken helemaal van de kaart geraakt: “the intense view of these manifold contradictions and imperfections in human reason has so wrought upon me, and heated my brain, that I am ready to reject all belief and reasoning.”
Bij Hume leidde dat nadenken tot een “reason induced delirium” en een sceptische crisis.
In een discussie met Schliesser zegt chatGPT zelf dat die crisis “highlights the importance of grounding our beliefs in sensory experience and being cautious of relying too heavily on abstract reasoning and speculation.” En hij/zij/het geeft toe dat “”it may be challenging to identify a singular instance of delirium or detachment from reality, particularly if the individual’s reasoning appears to be sound and logical.”
Schliessers voorlopige conclusie: chatGPT en verwante Large Language Models (LLM’s) zijn redenaars (reasoners), die niet zelf kunnen herkennen wanneer ze losgeraakt zijn van de realiteit. Net daardoor bevinden ze zich constant op de rand van het delirium.
Om maar te zeggen: het is belangrijk en onoverkomelijk dat we over chatGPT en aanverwanten ook filosofisch nadenken.
Daarna kunnen we, zoals Schliesser vertelt over Hume nadat die zijn intellectuele crisis heeft gehad, weer backgammon gaan spelen. - Het Smithsonian Instituut maakte in 2020 2.8 miljoen hogeresolutiebeelden en 3D-modellen openbaar. Dat Open Access Initiative is vandaag gegroeid tot 4.5 miljoen beelden. Zomaar te downloaden en te gebruiken. “Right now, without asking” Hallo Europa? Het Louvre biedt een collectie van 490,000 stukken.
Armoedebeleid: meer ambitie dan kennis
Er is in Nederland geen gebrek aan goede bedoelingen. Er zijn politieke ambities: om voor 2030 de armoede in het algemeen en voor kinderen terug te dringen. Er gaan miljarden in om. Maar welke oplossingen werken nou echt? Daar weten we heel weinig over.
Dat zegt onderzoeker Anna Custers in een interview met Christiaan Pelgrim in NRC.
Anna Custers is niet de eerste de beste. Zij haalde diploma’s aan de universiteit van Oxford en de London School of Economics. Ze werkte in Indië en Parijs voor het Jameel Poverty Action Lab, opgericht door Nobelprijswinnaars Abhijit Banerjee en Esther Duflo, en voor de Wereldbank in onder meer Afghanistan, Pakistan en Nigeria.
Vorig jaar besliste ze terug te keren naar Nederland, om er lector Armoede Interventies te worden aan de Hogeschool van Amsterdam. Het interview in NRC is ter gelegenheid van haar lectorale rede aan de Hogeschool: Armoede in een rijk land. De moeite waard om helemaal te lezen.
“We weten meer over wat werkt in armoedebestrijding in Indië dan in Nederland,” verklaart ze haar motivatie om in Nederland onderzoek te doen naar effectiviteit van armoedebestrijding.
Volgens Eurostat en het Nederlandse instituut voor statistiek CBS leefde 17 procent van de Nederlandse bevolking in 2019 met een risico op armoede of sociale uitsluiting. De armoededrempel wordt hier, zoals in de meeste armoedestatistieken, relatief gedefinieerd: gezinnen die met minder dan 60 procent van het mediaaninkomen in een bepaald land moeten rondkomen. Sociale uitsluiting doet zich voor wanneer leden van een gezin weinig of geen betaalde werkgelegenheid hebben of kampen met ernstige financiële problemen. In België is dat risico op armoede of sociale uitsluiting 20.3 procent; het EU-gemiddelde ligt op 22.4 procent.
Volgens EU-SILC Statbel (op basis van een survey) bedraagt het percentage mensen onder de armoededrempel in 2020 in Nederland 13 procent en in België 14 procent; in Vlaanderen is dat 9 procent.
Armoedebestrijding in rijke landen lijkt niet meteen een kwestie van meer geld. In de lectorale rede maakt Custers een spectaculaire vergelijking:
In het sociaal domein [in Nederland; gedefinieerd als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), Jeugdwet en Participatiewet] gaat jaarlijks met gemak 20 miljard euro om. Een significant deel daarvan gaat (indirect) naar armoedebestrijding. Ter vergelijking, de Wereldbank investeerde in 2021 66.5 miljard dollar in ontwikkelingslanden over de hele wereld. Nederland investeert bijna een derde daarvan in zichzelf wat betreft het sociaal domein.
Zegt ze in het interview:
We hebben 27 verschillende vormen van inkomensondersteuning. Daar komt de burger niet uit. … In Nederland houdt kennisinstituut Movisie [het Nederlands kennisinstituut voor een samenhangende aanpak van sociale vraagstukken] een lijst van effectieve maatregelen in het sociaal domein bij. Maar van die 95 maatregelen zijn er slechts vijftien echt bewezen.
Een deel van de oplossing ligt volgens Custers, in navolging van wat haar leermeester Esther Duflo deed voor ontwikkelingsbeleid in arme landen, in het aannemen van een loodgietersmentaliteit: Wat werkt, en vooral, hoe werkt het?
Uitgelezen (2022) *How the World Became Rich. The Historical Origins of Economic Growth*
Nog snel vóór Pasen een laatste in het reeksje Uitgelezen (2022).
De auteurs zijn Mark Koyama en Jared Rubin, proffen economie aan George Mason University en Chapman University.
Een vollediger maar te lange titel zou zijn: Waar, wanneer en hoe zijn samenlevingen erin geslaagd volgehouden economische groei te realiseren?
Op de eerste twee vragen uit die langere titel – waar en wanneer – kennen we het antwoord: Groot-Brittannië (en dan het noordwesten van Europa en dan Amerika) vanaf het begin van de 19de eeuw. Om de derde vraag te beantwoorden – hoe – moeten we eigenlijk ook het historische antwoord geven op de vragen: waarom uitgerekend in Groot-Brittannië en waarom pas vanaf het begin van de 19de eeuw?
Het belang van de antwoorden op die vragen is duidelijk. Volgehouden economische groei sinds het begin van de 19de eeuw heeft grote delen van de wereld uit de armoede gehaald. Maar verdere groei zal nodig zijn om het laatste miljard mensen die nog in absolute armoede leven te laten bijbenen, en om een aantal prangende problemen op te lossen, ook in rijkere landen.
Wat is het recept of de blauwdruk voor die groei? Vinden we een deel van het antwoord in de geschiedenis van die economische groei?
De voorbije decennia hebben wel wat economische historici geprobeerd antwoorden te bieden. Die inspanningen zijn een samenspel tussen klassieke historische methoden en, hoe langer hoe meer, ook rigoureuze toepassingen van economische modellen en empirische econometrie op de groter wordende hoeveelheid van economische historische data die beschikbaar komen.
Het voorlopig resultaat is een handvol theorieën, die elk focussen op een welbepaalde verklaring voor volgehouden economische groei.
Koyama en Rubin voegen daar niet nog een theorie aan toe. Ze vullen, voor het eerst naar eigen zeggen, twee hiaten in de groeiende literatuur. Er bestond nog geen boek dat, in a dispassionate, objective fashion, een overzicht bood van alle inzichten en theorieën die economische historici de voorbije decennia voorgesteld hebben. Evenmin was er een werk dat voldoende de interacties tussen de verschillende theorieën belichtte.
In het eerste deel van het boek geven de auteurs een goede beknopte samenvatting van de vijf theorieën die de voorbije jaren zijn komen bovendrijven als verklaring voor de oorsprong van economische groei: geografie; instellingen; cultuur; demografie; en kolonisatie en uitbuiting.
Grande dame Deirdre McCloskey van de economische geschiedenis deed in Bourgeois Dignity. Why Economics Can’t Explain the Modern World (2010), het tweede deel van haar monumentale trilogie over de Bourgeois Virtues, iets gelijkaardig, zij het veel minder dispassionate dan Koyama en Rubin. In vijftien hoofdstukken sabelt ze in haar flamboyante stijl evenveel theorieën over de oorsprong van groei neer (waaronder de vijf die How the World Became Rich presenteert), om uiteindelijk uit te komen bij haar eigen theorie over cultuur en retoriek.
In een tweede deel van hun boek tonen Koyama en Rubin in hoeverre de verschillende theorieën het ontstaan van economische groei in Groot-Brittannië en Noordwest-Europa verklaren, en hoe elementen uit diezelfde theorieën ook de recentere groei in andere delen van de wereld kunnen duiden.
De auteurs zijn niet onnozel. Hoewel ze hun belofte waarmaken om de verschillende theorieën in a dispassionate, objective fashion weer te geven, laten ze wel degelijk doorschemeren welke argumenten ze meer of minder overtuigend vinden.
Maar hun conclusie – hoe kan het ook anders – is dat een complex fenomeen als volgehouden economische groei niet kan verklaard worden met één model of vanuit één factor. Dat inzicht alleen al is op zich de moeite waard. Voor wie zich bij die conclusie kan aansluiten – niet evident in polariserende tijden – is dit boek, en de 23 pagina’s bibliografie voor wie meer wil, inderdaad het beste en meest toegankelijke overzicht van het voortschrijdend inzicht dat economische historici ons bezorgd hebben.
WHO Europa is op twee landen na malaria-vrij
Einde maart verklaarde de Wereldgezondheidsorganisatie WHO Azerbeidzjan en Tajikistan malaria-vrij.
Het bericht viel tussen de plooien van de nieuwsmedia. Maar het is toch wel opmerkelijk. WHO Europa, een regio van 53 landen van de Atlantische oceaan tot de Stille oceaan, is daarmee op twee landen na de eerste van de zes WHO regio’s die volledig malaria-vrij is.
Malaria is de meest voorkomende parasitaire ziekte ter wereld. Ze treft tot een half miljard mensen per jaar, van wie er jaarlijks een miljoen sterven. Afrika is met 90 procent van de sterftegevallen veruit het zwaarst getroffen.
Om door de WHO malaria-vrij verklaard te worden, moet een land een strenge en langdurige procedure doorlopen, waarin het aantoont dat het drie jaar na elkaar vrij is van malariabesmettingen en dat het maatregelen heeft genomen om een heropflakkering te voorkomen.
“The WHO European Region is now two steps closer to becoming the first region in the world to be fully malaria-free,” zegt regionaal directeur Hans Henri Kluge van WHO Europe in het persbericht.
De WHO is wel zo kies om in het bericht niet te vermelden welke de twee landen in de regio zijn die nog niet malaria-vrij zijn.
Na wat puzzelwerk blijken dat Turkije en Georgië te zijn. Maar dat moet in perspectief geplaatst worden.
Turkije kende tot in de jaren 1990 nog redelijk grote uitbraken van malaria. In 2000 was het aantal malariagevallen teruggevallen tot 2.7 per duizend; vanaf 2010 zijn er nagenoeg geen gevallen meer. In haar jongste reisadvies zegt de WHO, op basis van cijfers van 2018: “There is no malaria risk in the country.”
Het verhaal van malaria in Georgië is apart. Het land had in 1970 de ziekte zo goed als volledig uitgeroeid. Maar na de desintegratie van de Sovjetunie midden de jaren 1990 en de economische crisis die daarop volgde, faalde ook het gezondheidsnetwerk. Het resultaat was onder meer een heropflakkering van malaria, tot 474 gevallen in 2002.
Ondertussen is de prevalentie van malaria in Georgië ook teruggevallen tot nagenoeg nul. In haar reisadvies voor Georgië zegt de WHO nu: “Limited malaria risk due exclusively to P. vivax may exist locally from June through October in the eastern part of the country bordering Azerbaijan.”
Zelfs met de heropflakkering in 2002 telde Georgië nog altijd maar 11.7 gevallen per duizend. Dat is verwaarloosbaar tegenover West- en Centraal-Afrika, dat in in 2021 nog 281 gevallen per duizend liet noteren, met 383 gevallen per duizend in Benin als uitschieter.
Zondag quote
Comment les Américains combattent l’individualisme par la doctrine de l’intérêt bien entendu.
Alexis de Tocqueville (1848). De la Démocratie en Amérique. Tome troisième. Chapitre VIII.
Je ne crois pas, à tout prendre, qu’il y ait plus d’égoïsme parmi nous qu’en Amérique; la seule différence, c’est que là il est éclairé et qu’ici il ne l’est point.
…
L’intérêt [eigenbelang] bien entendu est une doctrine peu haute, mais claire et sûre. Elle ne cherche pas à atteindre de grands objets; mais elle atteint sans trop d’efforts, tous ceux auxquels elle vise. Comme elle est à la portée de toutes les intelligences, chacun la saisit aisément et la retient sans peine. …
La doctrine de l’intérêt bien entendu ne produit pas de grands dévouements; mais elle suggère chaque jour de petits sacrifices; à elle seule, elle ne saurait faire un homme vertueux, mais elle forme une multitude de citoyens, réglés, tempérants, modérés, prévoyants, maîtres d’eux-mêmes; et, si elle ne conduit pas directement à la vertu, par la volonté, elle en rapproche insensiblement par les habitudes.
Si la doctrine de l’intérêt bien entendu venait à dominer entièrement le monde moral, les vertus extraordinaires seraient sans doute plus rares. Mais je pense aussi qu’alors les grossières dépravations seraient moins communes. La doctrine de l’intérêt bien entendu empêche peut-être quelques hommes de monter fort au-dessus du niveau ordinaire de l’humanité; mais un grand nombre d’autres qui tombaient au-dessous la rencontrent et s’y retiennent. Considérez quelques individus, elle les abaisse. Envisagez l’espèce, elle l’élève.
*The Tragedy of Central Europe*
Gelukkige verjaardag, Milan Kundera (1 april 1929). Net vandaag diept Bruno Maçães een artikel op dat Kundera in 1984 publiceerde in The New York Review of Books.
Vanuit het perspectief van wat vijf jaar na de publicatie gebeurde, en vandaag in Oekraïne en Europa, is The Tragedy of Central Europe (registratie vereist, pdf hier) buitengewoon interessant.
De tragedie van Centraal-Europa, schrijft Kundera (in 1984!), is dat “these countries have vanished from the map of the West.” En vooral: “Why has this disappearance remained invisible?”
De Centraal-Europese landen behoorden cultureel tot West-Europa, maar politiek tot Oost-Europa, terwijl ze eigenlijk de kiem van wat Europa vandaag is of tracht te zijn in zich droegen:
Central Europe longed to be a condensed version of Europe itself in all its cultural variety, a small arch-European Europe, a reduced model of Europe made up of nations conceived according to one rule: the greatest variety within the smallest space. How could Central Europe not be horrified facing a Russia founded on the opposite principle: the smallest variety within the greatest space?
En dan, met bijna griezelig vooruitzicht:
Indeed, nothing could be more foreign to Central Europe and its passion for variety than Russia: uniform, standardizing, centralizing, determined to transform every nation of its empire (the Ukrainians, the Belorussians, the Armenians, the Latvians, the Lithuanians) into a single Russian people.
En in een voetnoot:
One of the great European nations (there are nearly forty million Ukrainians) is slowly disappearing. And this enormous, almost unbelievable event is occuring without the world realizing it.
Waarom is deze verdwijning onzichtbaar gebleven?
Een deel van de verklaring ligt in de landen zelf:
The history of the Poles, the Czechs, the Slovaks, the Hungarians has been turbulent and fragmented. Their traditions of statehood have been weaker and less continuous than those of the larger European nations. Boxed in by the Germans on one side and the Russians on the other, the nations of Central Europe have used up their strength in the struggle to survive and to preserve their languages. Since they have never been entirely integrated into the consciousness of Europe, they have remained the least known and the most fragile part of the West—hidden, even further, by the curtain of their strange and scarcely accessible languages.
In een wereld die geopolitiek en geschiedenis probeerde te versimpelen tot een strijd of evenwicht tussen grote machtsblokken, waren de Centraal-Europese landen outsiders die tussen de plooien vielen:
The people of Central Europe are not conquerors. They cannot be separated from European history; they cannot exist outside it; but they represent the wrong side of this history; they are its victims and outsiders. It’s this disabused view of history that is the source of their culture, of their wisdom, of the “nonserious spirit” that mocks grandeur and glory. “Never forget that only in opposing History as such can we resist the history of our own day.” I would love to engrave this sentence by Witold Gombrowicz above the entry gate to Central Europe.
Maar de onzichtbaarheid van het verdwijnen van de Centraal-Europese landen zegt ook iets over een blinde vlek in (West) Europa. Centraal-Europa was misschien, na het einde van het Habsburgse rijk in 1918, een politieke outsider geworden; het bleef toch een bakermat van Europese cultuur? Musil, Kafka, Zweig, Kraus, Canetti, Gombrowicz, Freud, Wittgenstein, Loos, Klimt, Mahler, Schönberg, Bartók, Janáček en zelfs het Zionisme. De lijst kan gemakkelijk dubbel zo lang worden. Is het toevallig dat deze bakens en bakers van wat toch Europese cultuur is, leefden en werkten in dezelfde periode, in dezelfde regio (stad zelfs)?
Dus, vraagt Kundera:
The disappearance of the cultural home of Central Europe was certainly one of the greatest events of the century for all of Western civilization. So, I repeat my question: how could it possibly have gone unnoticed and unnamed?
The answer is simple: Europe hasn’t noticed the disappearance of its cultural home because Europe no longer perceives its unity as a cultural unity.
Zo komen we tot de vraag die ons ook vandaag nog moet bezighouden:
In fact, what is European unity based on?
Kundera, zo moet hij toegeven, heeft geen antwoord. Het was ooit religie; dan werd het cultuur. Maar nu?
I don’t know, I know nothing about it. I think I know only that culture has bowed out.
Cultuur heeft zich teruggetrokken, met een buiging.
En hij vertelt de droevige anekdote over hoe hij met een beroemde Tsjechische filosoof door Praag wandelde, vlak nadat diens manuscript van duizend pagina’s in beslag genomen was door de politie, het werk van tien jaar. Ze overwogen een open brief te sturen naar een algemeen erkende, grote Europese culturele persoonlijkheid.
But who was this person?
Suddenly we understood that this figure did not exist. To be sure, there were great painters, playwrights, and musicians, but they no longer held a privileged place in society as moral authorities that Europe would acknowledge as its spiritual representatives. Culture no longer existed as a realm in which supreme values were enacted.
Zijn vriend stuurde de brief uiteindelijk toch, naar Jean-Paul Sartre, en hij kreeg zijn manuscript terug.
Maar now his letter would no longer find a recipient.
We hebben bij elk citaat (in 1984!) bijgedacht. Maar hoe is het vandaag?
Kundera besluit (in 1984!):
After having been torn away from Europe in 1945, does Central Europe still exist?
Yes, its creativity and its revolts suggest that it has “not yet perished.” But if to live means to exist in the eyes of those we love, then Central Europe no longer exists. More precisely: in the eyes of its beloved Europe, Central Europe is just a part of the Soviet empire and nothing more, nothing more.
Sinds 1989 maken de landen van Centraal-Europa weliswaar geen deel meer uit van het Soviet empire. Maar wat is de huidige status van de regio in the eyes of its beloved Europe?
Een zoek op “voormalig oostblok*” op de sites van De Standaard en de Tijd levert nog vele honderden resultaten op. De jongste jaren lijkt die connotatie wel te verminderen. Maar staat Centraal-Europa ondertussen wel op de map?
Zondag quote
In addition to the endless pleadings of self-interest, there is a second main factor that spawns new economic fallacies every day. This is the persistent tendency of men to see only the immediate effects of a given policy, or its effects only on a special group, and to neglect to inquire what the long-run effects of that policy will be not only on that special group but on all groups. …
Henry Hazlitt (1946). Economics in One Lesson, p 3-4
In this lies almost the whole difference between good economics and bad. The bad economist sees only what immediately strikes the eye; the good economist also looks beyond. … The bad economist sees only what the effects of a given policy has been or will be on one particular group; the good economist inquires also what the effect of the policy will be on all groups.
Zondag quote
Economics is haunted by more fallacies than any other study known to man. This is no accident. The inherent difficulties of the subject would be great enough in any case, but they are multiplied a thousand fold by a factor that is insignificant in, say, physics, mathematics or medicine—the special pleading of selfish interests. While every group has certain economic interests identical with those of all groups, every group has also … interests antagonistic to those of all other groups. While certain public policies would in the long run benefit everybody, other policies would benefit one group only at the expense of all other groups.
Henry Hazlitt (1946). Economics in One Lesson, p 3.
Overheidsfinanciën: een vollediger plaatje
Gouverneur Pierre Wunsch van de Belgische Nationale Bank waarschuwt in een interview in de Tijd dat de overheidsfinanciën op een muur afstevenen.
België heeft 20 jaar lang voor elke euro dat de economie groeide, de overheidsuitgaven met anderhalve euro laten stijgen. We moeten dat omkeren. België gaat een tijdlang minder moeten uitgeven dan de groei.
Vijftig economen trokken eerder deze week in een open brief in de Tijd ook al aan de alarmbel. Door onder meer de stijgende rente en de toenemende kosten van de vergrijzing en de gezondheidszorg zou de overheidsschuld zonder ingrijpen tegen 2050 kunnen oplopen tot meer dan 200 procent van het bruto binnenlands product (BBP). “Als het tegenzit met de rentestijging, wordt dat al snel meer dan 300 procent.”
In de komende begrotingsronde en in de lange aanloop naar de volgende verkiezingen zullen deze waarschuwingen en cijfers duchtig heen en weer geslingerd worden.
Economen, opiniemakers en politici hanteren in debatten over de overheidsfinanciën altijd de maatstaven overheidsschuld als percentage van het BBP (107 procent in België), of het begrotingsstekort (van een bepaald begrotingsjaar) als percentage van het BBP (4.8 procent voor alle Belgische overheden samen).
Die maatstaven zijn handig. Iedereen gebruikt ze; ook de internationale instellingen die een land beoordelen of vergelijken met andere landen. De relatie tot het BBP is ook zinvol. Het BBP (de toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een bepaald jaar) geeft (naast de jaarlijkse belastingontvangsten) een idee over de capaciteit om schuld terug te betalen.
Maar de focus ligt dus op de schuld.
Philipp Heimberger, economist aan het Vienna Institute for International Economic Studies linkt in een recente tweet naar een post op de Public Financial Management blog van het IMF, traditioneel niet echt een duif als het op overheidsfinanciën aankomt.
In de post, Why Public Assets are Key to Debt Sustainability: A Moral Goal, pleiten economen van het IMF voor een breder zicht op overheidsfinanciën, waarin niet alleen naar de schuldenzijde gekeken wordt, maar ook naar wat die schulden (voor een deel) betaald hebben.
Zo’n Public Sector Balance Sheet turft niet alleen de schulden of passiva van de overheid, maar ook de activa. Letterlijk het volledige plaatje dus:
Public sector balance sheets bring together the entirety of what the state owns and owes, offering a broader fiscal picture beyond debt and deficits.
Die activa van een overheid kunnen best wel indrukwekkend zijn.
The total value of public sector assets globally is approximately 2xGDP. These assets consist of public infrastructure such as bridges, roads and land, buildings, property, plant and equipment, as well as financial assets such as bank deposits and foreign currency reserves.
Een breder zicht op overheidsschuld vraagt dus dat we bekijken waarvoor die schuld aangewend wordt: productieve investeringen, die een land op termijn rijker maken, of consumptiebestedingen, die meteen uitgegeven worden.
Perhaps it is time for markets and rating agencies to look more kindly on the increase in public debt if there are productive assets on the other side of the balance sheet. IMF data on government assets shows that when governments know what they own, they can make better use of the assets for the well-being of all their citizens.
De “if” in het citaat is cruciaal.
Een andere IMF paper, Public Sector Balance Sheet Strength and the Macro Economy, berekende de sterkte van de Public Sector Balance Sheets voor 69 landen en concludeert dat landen met een sterkere balans minder diepe recessies hebben en sneller herstellen na een recessie.
De 69 onderzochte landen in die paper hadden in 2016 een gemiddelde positieve nettowaarde (activa – passiva) van 31 procent van het BBP, variërend van -111 procent voor Griekenland tot 348 procent voor Noorwegen.
België had samen met achttien andere landen een negatieve nettowaarde. Nederland scoorde licht positief.
In de Public Sector Balance Sheet Database die het IMF sinds 2019 bijhoudt, zijn de data voor zowel België als Nederland onvolledig.
De nettowaarde van de Belgische General Government bedroeg volgens die database -442 miljard euro in 2016. Nederland had in dat jaar een positieve nettowaarde van 276 miljard dollar.
Bedenkingen en open vragen:
- Hoe komt het dat landen als België en Nederland geen vollediger en recenter zicht kunnen geven op hun activa, hun volledige balans en hun nettowaarde? Is de berekening te moeilijk of te controversieel? Is de maatstaf dan toch niet zo handig?
- Strikt genomen zijn overheidsactiva en een overheidsbalans natuurlijk vrij abstracte begrippen. Een autostrade of een kanaal kan je niet verkopen en ze zorgen, behalve in het geval van tolwegen of -kanalen, niet voor meetbare overheidsinkomsten. Ze dragen dus niet rechtstreeks bij tot de capaciteit om overheidsschuld af te lossen. Hoe brengen we ze dan wel in rekening?
- Het IMF wijst erop dat een professioneel management van de activa van de overheid jaarlijks extra overheidsinkomsten tot minstens 3 procent van het BBP zou kunnen opleveren. Maar “public wealth is often unaudited, unsupervised, and unregulated.” Zweden is een van de weinige landen die al experimenteerde met actief Public Wealth Management. Is daar iemand mee bezig in Nederland? In België?
- De bredere kijk op overheidsfinanciën maakt duidelijk hoe onzinnig de nog vaak gehoorde politieke uitspraken zijn “dat je niet kan uitgeven wat je niet hebt”. Elke bedrijfsleider en zelfs elk huisgezin dat leent voor een huis weet dat dat niet waar is. Op zijn minst zouden politici, telkens weer, het verschil duidelijk moeten maken tussen overheidsuitgaven die productieve investeringen zijn en consumptie- of lopende uitgaven.
- Natuurlijk moeten productieve investeringen zich uiteindelijk vertalen in economische groei. De uitspraak van Wunsch in het interview met de Tijd, dat de Belgische overheid al twintig jaar lang anderhalve euro uitgeeft voor elke euro groei, doet vermoeden dat die vertaling in België niet gebeurd is.
- In 2021 besteedde de Belgische overheid 2.7 procent van het BBP aan investeringen, nog ver onder de doelstelling van 3.5 procent in 2024 en 4 procent in 2030, minder dan de helft van begin jaren 1970, en ook onder de 4.8 procent in Zweden en 3.8 procent in Nederland. Die lage overheidsinvesteringen gebeurden in een periode dat de rente historisch laag was. Dat venster staat ondertussen nog maar op een kier. Een probleem in deze vergelijking en discussie is dat “het onderscheid tussen ‘echte’ investeringen en lopende uitgaven soms ver te zoeken is in het budgettair beleid.”
- Voormalig staatssecretaris voor Begroting Eva De Bleeker (Open VLD) en staatssecretaris voor Relance Thomas Dermine (PS – een van de slimmere mensen in de regering) stelden in maart vorig jaar de oprichting voor van een Hoge Raad voor Overheidsinvesteringen, die een duidelijker beeld zou moeten geven van wie in ons land wat investeert. en die betere analyses zou moeten mogelijk maken. Ondertussen is die “Hoge Raad” omgevormd tot een “studiecommissie” die, naar het voorbeeld van de studiecommissie voor de vergrijzing, wordt ondergebracht bij de Hoge Raad van Financiën.
Gaat die studiecommissie ook aan de slag om een Public Sector Balance Sheet op te stellen? - En dan natuurlijk de hamvraag en eeuwige discussie: Hoe zeker zijn we dat de overheid een goede, slimme investeerder is?
Twee goede artikels over China: Dan Wang en Yasheng Huang
China volgen is belangrijk, maar niet evident. Twee recent verschenen artikels bieden een goed en toegankelijk helikopteroverzicht met als extra enkele boekentips. Het eerste is niet meer leesbaar in China zelf.
Dan Wang
De in Canada en de VS opgegroeide Dan Wang is technologie-analist bij Gavekal Dragonomics, een in China gespecialiseerd research- en adviesbedrijf. Daarnaast publiceert hij occasioneel journalistieke stukken en essays. Sinds 2017 schrijft hij elk jaar een jaaroverzicht waar Chinawatchers reikhalzend naar uitkijken.
Zijn jaaroverzicht voor 2022 liet wat op zich wachten, maar verscheen vorige week.
Dan Wang nam in april vorig jaar de laatste vlucht uit Shanghai naar Yunnan, China’s meest zuidwestelijke provincie. Twee dagen later ging Shanghai in volledige lockdown. Wat oorspronkelijk gepland was als een trip van enkele dagen, werd een verblijf van maanden.
De auteur profiteert ervan om rond te trekken, de lokale keukens te ontdekken, en te lezen. The Art of Not Being Governed: An Anarchist History of Upland Southeast Asia van de Amerikaanse politieke wetenschapper en antropoloog James C. Scott, “the best book I read this year“, is zijn intellectuele reisgids om na te denken over de politieke rol van bergculturen en over hoe die weerstand bieden aan een centraliserende staat.
“Throughout history … people have climbed upwards to escape the state.“
Dan Wang is terug in Shanghai wanneer er in november (relatief beperkte) protesten uitbreken tegen de overheidsaanpak van de covidepidemie en wanneer de Chinese overheid in december kapt met het zero-covidbeleid en alle beperkingen opheft.
De harde lockdown en het plotse opheffen ervan namen vooral de jongere bevolking in de grote steden bij verrassing, eerst met voedseltekorten, dan met medicijnentekorten. Ze kwamen bovenop de duidelijke signalen van een grotere centralisatie van politieke macht die Xi Jingping uitstuurde tijdens en na het 20ste partijcongres.
Het gevolg van deze opstoot van autoritaire impulsen, zo denkt Wang, zou wel eens kunnen zijn dat verschillende groepen mensen in China zich mentaal terugtrekken in de bergen, en dat de groeivooruitzichten op langere termijn wankeler worden.
Ondernemers zullen de lockdowns en het harde optreden tegen sommige sectoren niet licht vergeten. Ook buitenlandse investeerders herbekijken hun plannen voor China:
The strategy of multinationals has become to maintain production for the domestic market while moving export-bound production to other countries (chiefly Vietnam and India).
Jonge hoogopgeleide Chinezen zijn een tweede groep die mentaal misschien zal afhaken. “Beijing strangles the country’s cultural creativity,” denkt Dan Wang, die dat zelf kon ondervinden toen de Chinese censuur zonder aanwijsbare redenen zijn website blokkeerde.
I perceive a fading sense of enthusiasm among businesspeople and youths. The residue of resentment won’t wear on their faces; and I expect that the state will keep a lid on wide-scale protests. But there will be more foot-dragging and less self-initiative in response to Beijing’s centralized campaigns of inspiration.
Met als resultaat misschien:
2022 is thus the year that China’s long-term growth prospects became more uncertain as its political risks grow more salient …
The picture I see for the next few years however is that growth will slow further. The economy won’t return to the 2019 mid-single digit levels of growth, but something closer to US levels. I believe that China is likely to succeed on many technological endeavors, but these bright spots can’t compensate for broad deceleration. The major source of risk is that the political system is more likely to squash growth in the longer run.
Tegenover die structurele groeiobstakels ziet Wang wel nog steeds het pragmatisme van de Chinese overheid.
Sometimes commentators will launch a tendentious debate on whether China is capitalist or socialist, state-driven or market-driven. It is never one or the other, of course …
On balance I believe we should think of the Chinese state today as an autocratic regime that is occasionally capable of economic pragmatism rather than a technocratic regime that slips occasionally into Marxist faults.
En hij maakt een interessante vergelijkende diagnose met de VS:
I continue to believe that Beijing has an easier time with reforming its institutions relative to the US. And that its pathologies produce a better class of problems than US tendencies: Chinese structural overcapacity due to its supply side focus, for example, is superior to American structural undercapacity due to an impotence to build.
Lees het stuk helemaal.
Bonus: signalementen van interessante boeken, en een lekkere rondgang langs de gastronomie van Yunnan.
Yasheng Huang
In de jongste aflevering van de onvolprezen Conversations with Tyler interviewt Tyler Cowen Yasheng Huang, professor management aan de MIT Sloan School en auteur van Capitalism with Chinese Characteristics: Entrepreneurship and the State (2008) en (binnenkort uit) The Rise and Fall of the EAST.
Huan is geboren in China en verhuisde naar de VS om zijn hogere studies af te maken en zijn academische loopbaan te starten. Aan MIT Sloan School is hij oprichter en hoofd van het China Lab en het India Lab.
De EAST in de titel van zijn nieuwste boek staat voor een letterwoord dat terugkomt in de ondertitel: How Exams, Autocracy, Stability, and Technology Brought China Success, and Why They Might Lead to Its Decline. De vier topics komen ook aan bod in het lange interview.
De “Exams” zijn natuurlijk de Keju, het keizerlijke examensysteem dat vanaf de vijfde eeuw de bijzonder felbegeerde toegang tot de Chinese administratie regelde. Het examensysteem was 100 procent meritocratisch; de examinatoren wisten niet wie ze evalueerden. Het werd begin 20ste eeuw formeel afgeschaft, maar volgens Huang is het nog heel invloedrijk en belangrijk om het China van vandaag te begrijpen.
Over de nabije economische toekomst van China denkt Huang hetzelfde als Wang:
Now many companies are rethinking about whether or not they should rely so heavily on supply chain in China. … China increasingly is becoming a factory for itself rather than a factory for the world.
Over Xi Jinping zegt hij dat die het charisma mist dat vorige Chinese leiders wel hadden. Zijn macht is vooral gebaseerd op formele maatregelen en het cumuleren van titels. Dat zou op termijn problematisch kunnen worden voor de opvolging.
Essentially, the vast majority of the successions were handled by these two giants [Mao en Deng Xiaoping] who had oversized charisma, oversized prestige, and unshakeable political capital. …
Now we have one leader who doesn’t really have that. He relies mostly on formal power.
Xi Jinping does not match, even in a remote sense, the charisma and the prestige of Mao Zedong and Deng Xiaoping. There’s no match there.
“Why do you think that Chinese and Chinese Americans have done so much less well becoming top CEOs of American companies than Indians and Indian Americans,” vraagt Tyler.
Chinese Americans are less able to communicate their ideas, place less value and premium on communications.
Interesting throughout, zou Tyler Cowen zelf zeggen.
Zondag quote
Sen: “It is quite possible that Britain’s long run problems have something to do with the tremendously narrow motivation structure in British industry. In any kind of small, independent enterprise in which cooperation over large groups isn’t involved, the British are marvelous. They run the best pubs in the world, with the labor of two or three people, possibly a family. There is not much shirking. A lot of efficient work. In contrast, whenever there is a situation involving large groups and team work, requiring an understanding of, and response to, each other’s interests and goals, there seem to be problems. This is where Japan, or Germany, or even the United States, may still have an advantage, and the nature of social norms and of schooling on behavior patterns may be important here.”
Arjo Klamer (1989). A Conversation with Amartya Sen. Journal of Economic Perspectives, 3(1), p 146-147