*Burgerschap. Politiek-filosofische perspectieven* (2022)

De auteur is de veelzijdige Patrick Loobuyck, politiek filosoof (en godsdienstwetenschapper en moraalfilosoof) aan de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent.

Het boek bleek niet alleen een min of meer bevredigende uitkomst te bieden voor mijn zoektocht naar de betekenis en het belang van burgerzin. Het werd ook een goede uitvalsbasis voor het reeksje zomerlectuur waarin dit de eerste post is.

Burgerschap, zo schrijft en motiveert Loobuyck, raakt aan gevoelige onderwerpen waarover emotioneel en gepolariseerd gedebatteerd wordt. Het is “een kapstok waar we tal van andere politieke standpunten aan kunnen ophangen.” (p 209) De uitdaging is dan om in een boek dat, zo vermoed ik, zowel voor de student politieke filosofie geschreven is (met dan wellicht een begeleidende reader van een twintigtal teksten) als voor de bewuste burger, die kapstok niet te overladen.

Loobuyck is geslaagd in die uitdaging. Het boek bestrijkt toegankelijk en beknopt (215 pagina’s) een behoorlijk breed en complex terrein, dat sinds de jaren 1990 een hernieuwde belangstelling kent) Wel wat lezers zullen zich dienen af te vragen hoe ze over politieke kwesties hebben kunnen denken of discussiëren zonder het raamwerk en de lenzen die het boek biedt.

Kan ik hier een samenvatting geven van wat op zich al een samenvatting is van 370 jaar politieke filosofie (als we Hobbes’ Leviathan als beginpunt nemen) en van de stand van het hedendaagse denken?

Ik probeer. Aan studenten zou ik zeggen: studeer niet deze samenvatting, maar lees het boek.

Het boek is gestructureerd rond drie (klassieke) dimensies of componenten van burgerschap: status, activiteit, en lidmaatschap. De drie dimensies zijn soms tegenstrijdig, niet alleen omdat ze verschillende politieke visies vertegenwoordigen, maar ook omdat er onenigheid is over de richting en de volgorde van de verbanden tussen de componenten. Uiteindelijk, zo bepleit Loobuyck, bekijken we de dimensies best als complementair. In een gelaagde visie op burgerschap kunnen ze elkaar aanvullen en in evenwicht houden.

In het boek volgt Loobuyck de drie dimensies in een soort omtrekkende spiraalbeweging waar je je aandacht moet bijhouden, maar die wel werkt. In het eerste deel belicht hij ze eerst kort apart om dan uit te leggen hoe ze zich tot elkaar verhouden. Het tweede deel van het boek keert in drie hoofdstukken terug naar een uitgebreidere behandeling van elk van de drie dimensies.

Het recht om rechten te hebben

Het burgerschapsmodel volgens de dimensie Status is het politiek-liberale model. De nadruk ligt op de juridische status van burgerschap: het recht om rechten te hebben. In dit model hebben burgers een mentaal sociaal contract met de staat en de overheid, waarin hun individuele vrijheid, gedefinieerd als afwezigheid van inmenging en (overheids)bemoeienis, zo maximaal mogelijk is. Politiek is georganiseerd als een representatieve democratie, waarin de burger het beheer van de staat toevertrouwt aan vertegenwoordigers. Zelf kan hij deelnemen aan de politiek, maar evengoed kan hij a-politiek zijn.

Typische vragen die in dit model opduiken, zijn:

  • Waarom wetten naleven?
    In een minimumvisie: we kunnen alleen genieten van de voordelen van het sociaal contract (de creatie van een veilige ruimte; meer voorspelbaarheid; betere samenwerking) als we erop kunnen rekenen dat andere burgers de wetten naleven; maar zij verwachten dat ook van ons. De overheid zet die redelijke houding en de sociale druk die ervan uitgaat kracht bij doordat ze (als enige) dwangmaatregelen kan nemen als we de wet niet naleven.
  • Wie heeft welke rechten?
    Burgerschap als status vooronderstelt en creëert (juridische) gelijkheid tussen iedereen die onder het sociaal contract valt. Maar hoe bakenen we af wie wel en niet onder het contract valt? Sinds en zolang we burgerschap aan de staat verbinden, is het grondgebied de meest voor de hand liggende en wellicht enig hanteerbare afbakening. Maar hoe permeabel zijn de grenzen? Laten we nieuwkomers toe? Welke? Is een of andere vorm van integratie voor een nieuwkomer een voorwaarde om burgerschap te verwerven, of is het toekennen van burgerschap net de eerste stap naar integratie?
    De link met de nationale staat roept ook de vraag op over welke rechten het gaat. Kunnen we uit onze juridische gelijkheid voor de wet ook politieke rechten en vrijheden afleiden (het recht, niet de plicht tot politieke participatie)? En kunnen we als burger ook aanspraak maken op sociale rechten? Historisch hebben staten de rechten en vrijheden uitgebreid (samen met de afbakening van wie onder het sociaal contract viel), van louter burgerrechten in de achttiende eeuw tot politieke rechten in de negentiende en sociale rechten in de twintigste eeuw. Vandaag nog beantwoorden verschillende landen de vraag over welke rechten het gaat anders. Dat roept de vraag op wat de verhouding is tussen burgerrechten en (zogenaamd universele) mensenrechten.
  • Is er een link tussen burgerschap en rechtvaardigheid?
    In het “dunne” model waarin burgerschap enkel een juridische status is, lijkt er geen noodzakelijke link te liggen tussen burgerschap, of de staat, en rechtvaardigheid. Ook de Ierse politiek filosoof Philip Pettit zegt in The State (2023, na twee hoofdstukken al monumentaal; bespreking later), in een gedachtenexperiment over hoe de staat zou kunnen ontstaan zijn dat de functies van de staat niet noodzakelijk vereisen dat hij ook rechtvaardigheid nastreeft. “But it [de functie van de staat zoals die uit het gedachtenexperiment komt] certainly makes the state into an entity that can increase in justice, by any of a variety of benchmarks,”* (Pettit, p 26, mijn nadruk)
    In de praktijk en in de geschiedenis zal het ervan afhangen in hoeverre de burgers zelf rechtvaardigheid belangrijk vinden, hoe ze die definiëren (de benchmarks) en, belangrijk, hoe ze de rol van de staat zien in het tot stand brengen van rechtvaardigheid.

Republikeins model

In het politiek-liberale model ziet de burger het geheel van wetten als bescherming van zijn inviduele vrijheid. Het model waarin de dimensie Activiteit centraal staat, gaat een stap verder. De burger verwacht (en er wordt van hem verwacht) dat hij ook actief deelneemt aan de formulering en de uitvoering van de wetten. Dit republikeinse burgerschapsmodel ziet politiek en democratie als actief zelfbestuur.

Het concept burgerschap wordt hier al een stuk “dikker”. Burgers krijgen niet alleen bescherming en (minimale) rechten. Ze hebben ook plichten, die moreel ingevuld worden als burgerschapsdeugden. Die burgerschapsdeugden kunnen binnen dit model dan weer minimaal worden ingevuld – stemrecht als morele plicht, bijvoorbeeld – of ruimer, en dus moraliserender.

Dat verschil tussen een minimale en een maximale invulling van burgerschapsdeugden is niet triviaal. Een ruimere invulling laat immers ook ruimte om onderscheid te maken tussen goede en slechte burgers, of om lange, moeilijke trajecten van inburgering op te leggen.

De republikeinse traditie en de visie op burgerschap als activiteit hebben als inspiratie en ideaalbeeld de polis, een relatief homogene gemeenschap van burgers die een niet te complexe staat bestuurt. In dit ideaalbeeld zullen burgerschapsdeugden gemakkelijker een ruime invulling krijgen. In complexere en heterogene samenlevingen ligt een ruime én algemeen aanvaarde invulling van republikeinse burgerschapsdeugden minder voor de hand.

De vraag is immers (met de Amerikaanse filosoof John Rawls, waar Loobuyck uitvoerig naar verwijst):

Hoe kunnen we een stabiele en rechtvaardige samenleving organiseren met vrije en gelijke burgers die er diepgaand verschillende religieuze, filosofische en morele doctrines op nahouden?

Burgerschap begint voor Rawls bij het besef dat we geen overeenstemming kunnen bereiken of zelfs maar in de buurt van wederzijds begrip kunnen komen op basis van onze eigen diepste overtuigingen. Maar we moeten wel (politiek) samenleven. Dus moeten we op zoek naar een soort redelijkheid en een minimumzone waar we wel overeenkomen over wat de basisprincipes van een democratische, rechtvaardige samenleving kunnen zijn.

De “minimumzone” is de overlapping consensus van Rawls, waarvan elke burger de principes kan verdedigen tegenover elke andere burger zonder diens diepste religieuze, filosofische of andere overtuigingen te bekritiseren of aan te vallen én zonder zijn eigen diepste overtuigingen op te geven.

De redelijkheid waar we naar zoeken, begint (voor burgers als moreel individu in de niet-publieke sfeer) bij wat we in discussies in het dagelijkse leven soms “overeenkomen om niet overeen te komen” noemen: het redelijke meningsverschil als meningsverschil tussen redelijke mensen.

Voor de overheid gaat de redelijkheidseis verder. De overheid – en de burger in zijn waakzame politiek participatieve rol – moet publieke redelijkheid beoefenen: de redelijkheid die in een rechtvaardige, democratische rechtstaat de fundamentele politieke relaties tussen burgers en de overheid en tussen burgers onderling vastlegt.

Die eis van publieke redelijkheid heeft verregaande consequenties als we vrijheid belangrijk vinden. Vrijheid impliceert immers verscheidenheid, ook en vooral van diepste overtuigingen. Een vrije en democratische samenleving is dus wezenlijk pluralistisch: verschillende, zelfs conflicterende doctrines kunnen er redelijk samenleven (zolang die doctrines zelf redelijk zijn). “Pluralisme is de natuurlijke uitkomst van menselijke activiteit in een open en vrije samenleving. Diversiteit is een permanent kenmerk van een democratische publieke cultuur.” (p 141)

Voor de staat betekent dit dat hij neutraliteit als bijna heilig principe huldigt. Enkel een staat die radicaal neutraal is – die “gelijke afstand houdt ten aanzien van de verschillende levensbeschouwingen en opvattingen van het goede leven …, die geen uitspraken doet over de waarde, noch over de waarheid van de levensbeschouwelijke strekkingen en levensstijlen die mensen erop na houden” (p 141) zal door al zijn burgers als legitiem worden ervaren.

Uiteindelijk, zegt Loobuyck, zullen we “in een open en vrije samenleving … op het niveau van de morele, filosofische en levensbeschouwelijke overtuigingen niet tot consensus kunnen komen. Dat hoeft ook niet. Burgerschap impliceert geen culturele of levensbeschouwelijke homogeniteit, en zeker geen assimilatie. Om te kunnen samenleven is het voldoende dat alle burgers … overtuigd instemmen met de overlappende consensus.” (p 156)

Lidmaatschap en communitarisme

Tot dusver klinkt het, hopelijk ook nog in deze heel gecondenseerde samenvatting, allemaal heel redelijk. Dat is enerzijds net de bedoeling. “Rede”, “redelijk” en “redelijkheid” zijn de termen die auteurs als Rawls en anderen in de eerste twee visies op burgerschap wellicht het vaakst gebruiken. Anderzijds is het begrijpelijk dat mensen (burgers) hier weinig bij voelen, en dat ze dus ook niet meteen warm en enthousiast worden van een appel op burgerschap of burgerzin.

Het probleem is ook dat de liberale of republikeinse visies op burgerschap, vertrekkend van de idealen van vrijheid en gelijkheid, uitkomen bij wat veel mensen ervaren als een te individualistische kijk op burgerschap. Waar blijft de gemeenschap? Waar is de verbinding?

De derde visie op burgerschap stelt daarom net het lidmaatschap en het gemeenschapsgevoel centraal. Dit communitaristische burgerschapsmodel staat volgens Loobuyck uitdrukkelijker op de agenda van politiek filosofen vanaf de jaren 1980. Loobuyck gebruikt zelf de term niet, maar recent verzamelen denkers in deze traditie zich ook nadrukkelijk onder het label van post-liberalisme.

We vinden post-liberalisme en communitarisme zowel aan de rechter- als aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Ze hebben gemeenschappelijk dat ze burgerschap ook subjectief, psychologisch en emotioneel willen invullen, meer dan als een juridische status of een activiteit. De democratische politieke praktijk werkt op zich niet gemeenschapsvormend (zoals in de republikeinse traditie), maar vooronderstelt juist een gemeenschapsgevoel. (p 173-174)

De vraag is dan wel wat in dit burgerschapsmodel het bindmiddel kan zijn voor dat gemeenschapsgevoel en een gedeelde identiteit. Hier lopen de visies onder de brede koepel van het communitarisme behoorlijk uiteen.

Onder de vraag “Wat bindt ons tot een politieke gemeenschap?” bespreekt Loobuyck vier substromingen of -visies: het (strikt gedefinieerde, maar ook als overkoepelend label dienende) communitarisme; liberaal nationalisme; grondwetspatriottisme; en interculturalisme. Heel wat huidige debatten over integratie en identiteit spelen zich af in de spanningsvelden tussen die vier subvisies.

Het communitarisme is het antwoord op de te individualistische kijk op burgerschap van het liberalisme en het republikanisme en op de radicaal neutrale rol van de overheid die daaruit volgt. De Rawlsiaanse wereld waarin we respect hebben voor elkaars onverzoenbare overtuigingen en waarin er enkel een dun raakvlak is in een overlappende consensus, wordt volgens communitaristen een gedemoraliseerde, zielloze samenleving. De overheid moet niet (enkel) neutraal zijn, maar heeft een rol als promotor van het common good, het algemeen goed of het goede leven, gebaseerd op gedeelde waarden en normen. De heikele hamvraag is dan natuurlijk wie gaat bepalen welke normen en opvattingen over het goede leven we delen.

Het liberaal nationalisme wil die vraag niet beantwoorden. Staatsneutraliteit blijft belangrijk, zeker in diverse samenlevingen. Deze stroming vindt het gemeenschapsgevoel in een dunne nationaliteit. “Burgers moeten geen opvatting van het goede leven of een set waarden en normen delen. Een gedeelde, dunne nationaliteit volstaat.” (p 185) In onze sociale zekerheid, bijvoorbeeld, is die dunne nationaliteit de de facto bron van solidariteit.

Het liberaal nationalisme wijst uitdrukkelijk een invulling af van nationalisme dat gebaseerd is op ras, afkomst of religie. Maar wat kan dan wel het bindmiddel zijn? Loobuyck stelt, met denkers als de invloedrijke Canadese filosoof Will Kymlicka, de societal culture voor (p 187). Die is gebaseerd op elementen als territorium, een gedeelde maatschappelijke ruimte, collectief erfgoed, een gedeelde taal en geschiedenis, veruiterlijkt in publieke feestdagen en nationale symbolen. Over die societal culture hoeft de overheid niet neutraal te zijn. Ze kan die zelfs bevorderen, bijvoorbeeld via onderwijs. Een societal culture is ook wat Nederlanders anders maakt dan Belgen, Fransen of Amerikanen.

Binnen het liberaal nationalisme is er in een diverse samenleving ruimte voor multicultureel nationalisme, waarin de nationale societal culture van binnenuit wordt geherdefinieerd als een ”work in progress, een verhaal waarin nieuwkomers en minderheden volwaardige personages zijn.” Het (geparafraseerde) citaat is van de Brits-Pakistaanse socioloog en politiek wetenschapper Tariq Modood, de leidende figuur van de zogeheten Bristol School of Multiculturalism, die ik dankzij Loobuyck heb ontdekt, en die fascinerend en blikverruimend werk verricht rond multiculturalisme.

Een societal culture die nog ingebed is in en gedefinieerd wordt door de nationale staat is volgens een derde substroming in de visie op burgerschap als lidmaatschap niet langer mogelijk of wenselijk. Deze substroming, het grondwetspatriottisme of civic nationalism van auteurs als de Duitse filosoof Jürgen Habermas, stelt dat burgers hun gemeenschapszin niet meer kunnen vinden in etnische of culturele overeenkomsten, maar in “de praktijk van burgers die actief gebruikmaken van hun recht op participatie en communicatie.” (Habermas).

Het civic nationalism is voor mensen die zich, bijvoorbeeld, eerder Europees burger dan Nederlander of Duitser voelen, voor wie er geen betekenisvol, politiek relevant onderscheid meer is tussen de societal cultures van verschillende landen. De vraag is dan of een Europees politiek zelfbesef mogelijk is. Misschien was het er ooit, in Een Wereld van Gisteren?

De belangrijkste kritiek op deze postnationale benadering van Habermas en anderen is volgens Loobuyck (p 198) dat ze te abstract en formalistisch is. We waren op zoek naar een invulling van burgerschap die net minder rationeel-intellectualistisch is en die een psychologisch bindmiddel kon vormen tussen burgers. Het civic nationalism laat de emotie en het patriottisme (weer) over aan de volksnationalisten.

Voor de varianten van het communitarisme is een cruciale test voor elke specifieke invulling van burgerschap de mate waarin die invulling de sociale integratie en cohesie wel of niet bevordert. Voor de vierde variant, het interculturalisme, wordt dat een echte lakmoestest. Het interculturalisme haalt de mogelijkheid van integratie en lotsverbondenheid niet uit een abstract concept, maar uit een gedeelde praktijk van interactieve en reële contacten (p 200).

Realistisch interculturalisme baseert zich daartoe op psychologische theorieën die, vertrekkend van de natuurlijke neiging to favour our own, vaststellen dat het onder bepaalde voorwaarden toch mogelijk is vooroordelen weg te nemen of te verminderen door exposure en contacten met andere groepen. Yascha Mounk zal zich in The Great Experiment. Why Diverse Democracies Fall Apart and How They Can Endure (binnenkort op dit scherm) op dezelfde theorieën en experimenten baseren.

Combinatie

Hoewel burgers de vrije keuze moeten hebben over hoe politiek actief ze zijn, zou men wel kunnen stellen dat het een burgerschapsdeugd is om op zijn minst na te denken over en een keuze te maken tussen de verschillende burgerschapsmodellen.

De verschillende visies op burgerschap zijn immers meer dan theoretische modellen. Aan de hand van die visies bepalen mensen, bewust of minder bewust, hun standpunten over uiteenlopende kwesties als immigratie, hoofddoeken, stemrecht voor nieuwkomers, de identiteit van de eigen groep, het statuut van de etnische meerderheid, de rol van de staat, vaccinatieplicht, nationale feestdagen, en voor welke politieke partij te stemmen.

Op bepaalde vlakken zijn de visies op burgerschap incompatibel. Maar zeker in een complexer wordende wereld kunnen de verschillende visies elkaar ook aanvullen en versterken. Loobuyck sluit het boek af met een voorstel tot combinatiedenken in een multilevel citizenship, waarbij burgerschap gelaagd wordt ingevuld op verschillende niveaus. (p 204)

Op lokaal vlak kunnen we burgerschap beleven als interculturalisme. Op niveau van de natiestaat is liberaal nationalisme wellicht de dominante visie, terwijl we op supranationaal niveau een vorm van grondwetspatriottisme kunnen aanhangen.

Paniek?

Met Burgerschap houdt Loobuyck deskundig het midden tussen een academisch gefundeerde (19 pagina’s uitstekende en inspirerende bibliografie) inleiding tot de politieke filosofie, met burgerschap als lens of kapstok, en een toegankelijk referentiewerk voor de bezorgde burger die beseft dat politieke discussies een traditie en geschiedenis hebben.

Die evenwichtsoefening zorgde ervoor dat Burgerschap geen pamflet geworden is. Dat is net goed, natuurlijk. Maar Loobuyck moet het boek toch niet alleen geschreven hebben om een academische leemte op te vullen (in het Nederlands) – die was er wel – maar vooral vanuit een ongerustheid over waar het met burgerschap naartoe gaat? Sommige lezers zullen die persoonlijke ongerustheid missen in het boek. Waar is de paniek? Misschien komt die wel aan bod in Loobuycks eerdere boeken, Samenleven met gezond verstand (2017) en Met elkaar – Voor elkaar. De kunst van het samenleven in crisistijd (2021).

In dit boek houdt hij academisch voorzichtig het midden tussen optimisme en bezorgdheid. De uiteindelijke conclusie is dat we moeten blijven lezen, nadenken en schrijven. Het is overigens ook aan de lezer om uit te pluizen waar de auteur zelf voor staat. Ik vermoed: ergens tussen liberaal nationalisme en interculturalisme.

Andere lezers zullen de voorzichtige afstandelijkheid net appreciëren. Burgerschap is in elk geval, voor zover ik kon nagaan, de enige recente, academisch onderbouwde introductie in het onderwerp in het Nederlands. De Nederlandse auteurs Menno Hurenkamp (academicus) en Evelien Tonkens (academicus, columnist en ex-politicus) schreven En nou mag ik even! Burgerschap wat is het en wat kun je ermee? (2021). Dat boek, vooral geschreven voor en vanuit een Nederlandse context, belicht burgerschap aan de hand van heel concrete dagelijkse onderwerpen en actuele discussies. Het lijkt heel geschikt voor gebruik op de middelbare school en wellicht ook voor projectwerk in professionele bacheloropleidingen.

In een volgende post toon ik kort hoe ik het kader dat Loobuyck getekend heeft, vertaal naar twee kort-door-de-bocht schemaatjes. Ik wijs ook op leemtes die Loobuyck onvermijdelijk gelaten heeft (onder meer een bijna totale afwezigheid van economische context). Die vormen dan wel een goede opstap naar de rest van de zomerlectuur.


Zomerlectuur

Die van u, als suggestielijst desgevallend of -gewenst, of zoals een trouwe lezer van deze blog zegt: Handig, dan moet ik het boek niet meer lezen. Voor mezelf is het de neerslag van de lectuur van +/- begin 2023 tot nu.

Het begon met een zoektocht naar de betekenis van burgerzin, om dan uit te waaieren. Burgerzin als in: dat waarop in de coronaperiode regelmatig een beroep werd gedaan. Maar waarop juist deed men dan een beroep? Hoe belangrijk is burgerzin? Zijn er uiterlijke tekenen of gedragskenmerken die met burgerzin samenhangen? Gaat democratie naar de knoppen zonder burgerzin? Betekenen burgerzin en gemeenschapszin hetzelfde?

De zoektocht werd bemoeilijkt doordat er geen exacte Engelse vertaling bestaat (het probleem zit in het achtervoegsel “-zin”). Google translate geeft “civic sense”; Deepl “civility” en “civic spirit” als alternatief. ChatGPT, gevraagd naar een goede vertaling, zegt: “It broadly refers to the sense of responsibility that an individual feels towards their society or community”, en geeft toe en suggereert: “There isn’t a single English word that perfectly captures this concept, but here are some phrases and words that come close: civic-mindedness; social responsibility; sense of community; citizenship; public-spiritedness; civic duty.”

Interessant ook: als je civility (en het Franse civilité) weer vertaalt naar het Nederlands kom je uit bij: beleefdheid, hoffelijkheid, beschaafdheid.

De zoektocht meanderde, zonder echt veel voortschrijdend inzicht, toen in het najaar van 2022 Burgerschap. Politiek-filosofische perspectieven van de politieke filosoof Patrick Loobuyck (UAntwerpen; UGent) uitkwam (met vier verwijzingen naar “burgerzin” in de index). Filosoof Willem Lemmens, Loobuycks collega aan UAntwerpen, had me eerder al David Miller gesuggereerd, van wie Loobuyck een citaat gebruikt als motto voor zijn boek. Zo kwam van het een het ander, en waaierde het leesplan uit.

De zoektocht naar de betekenis van burgerzin was de onmiddellijke aanleiding. Maar achteraf gezien past het allemaal in een langere evolutie van mijn bochtig leesplan, dat circa 2008 begon met lectuur over theory of the firm en theorie van transactiekosten om stap voor stap te verbreden, als dat het juiste woord is, naar algemene economie en economische geschiedenis, om dan hoe langer hoe meer te belanden in politieke economie (liefst gekruid met een scheut sociologie van de juiste soort).

Politieke economie is hoe de discipline Economie vroeger heette. Rond 1900 kreeg Economics in Engelstalige boeken (Google ngram) de overhand op Political Economy, maar sinds 1980 is Political Economy weer aan een gestage opmars bezig.

Vandaag is het een multidisciplinaire bezigheid, als (Wikipedia) a branch of political science and economics studying economic systems (e.g. markets and national economies) and their governance by political systems (e.g. law, institutions, and government).

Covid was, ook voor denkers als Loobuyck vermoed ik, een context die zich onverwacht en ongewild aandiende om na te denken over burgerzin en de oorzaken en gevolgen van het ontbreken ervan. Maar er was natuurlijk meer aan de hand dan mensen (burgers) die zich wel of niet schikten naar mondkapjes- en vaccinatieplicht.

Al vóór de covidcrisis zagen sociologen en politieke wetenschappers een wereldwijde democratische recessie, de opkomst van illiberale democratieën en een gebroken sociaal contract, dat aan hernieuwing toe is.

Burgerzin en burgerschap werden dan, zoals Loobuyck schijft (p 209), “kapstokken om [na te denken] over migratie en diversiteit, nationalisme en identiteit, democratie, media en populisme, de rol van de overheid en eigen verantwoordelijkheid, sociale zekerheid en de reikwijdte van solidariteit …

Het nadenken is niet vrijblijvend. Want naarmate 2023 vordert, en de politiek in België en Nederland in verkiezingsmodus geraakt, groeit (hopelijk) ook de ongerustheid. Peilingen tonen aan dat het vooruitzicht op een incontournabele rechts-populistische partij in Vlaanderen na de verkiezingen van 2024 allerminst denkbeeldig is. Ook elders (in de wereld en op het politieke spectrum) maken politieke entrepreneurs gebruik van het gat in de markt van het ongenoegen met een aanbod van politics of anger and envy (Raghuram Rajan).

In hun analyse van de jongste (mei 2023) peiling van De Standaard en VRT moeten zelfs de begeleidende onderzoekers, Stefaan Walgrave (UA) en Jonas Lefevere (VUB) tot hun verbazing vaststellen dat migratie “een beetje onverwacht” als belangrijkste (in een gesloten vraag) en tweede belangrijkste (in een open vraag) bekommernis van kiezers uit de bus komt. Ze stellen ook vast dat “het thema niet aangetast lijkt door de actualiteit”.

Migratie blijft voor veel intellectuelen en opiniemakers een ongemakkelijke en ondergeanalyseerde olifant in de kamer. Zie ook heel wat analyses van de val van de Nederlandse regering. Daarom voegde ik ook Whiteshift (2018) van Eric Kaufmann toe aan de lijst zomerlectuur. Gelezen in 2019, maar het is blijven nazinderen als niet gemakkelijk wegredeneerbaar betoog over de echte oorzaken van populisme. We gebruiken Whiteshift als toetssteen of dialoogopener met de meer recente auteurs.

Dit is de lijst (in de volgorde waarin ik de boeken de komende weken ga voorstellen):

  • Patrick Loobuyck (2022). Burgerschap: Politiek-filosofische perspectieven.
  • Bradford DeLong. (2022). Slouching Towards Utopia: An Economic History of the Twentieth Century.
    Wellicht in een dubbelbespreking met:
  • Martin Wolf (2023). The Crisis of Democratic Capitalism.
  • Eric Kaufmann (2019). Whiteshift: Populism, Immigration and the Future of White Majorities.
  • Yascha Mounk (2022). The Great Experiment: Why Diverse Democracies Fall Apart and How They Can Endure.

Worden niet apart voorgesteld maar komen tussendoor wellicht aan bod:

  • Francis Fukuyama (2022). Liberalism and Its Discontents.
  • Raghuram Raja (2019). The Third Pillar. How Markets and the State Leave the Community Behind.

In de vroege zomer gelezen (via Dan Wang) en af en toe inspirerend bij het nadenken over de rol van de staat:

  • James C. Scott (1998). Seeing Like a State: How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed.

Net binnengekomen en zal en cours de route misschien nog gastoptredens maken:

  • Philip Pettit (2023). The State.

De Ierse filosoof Philip Pettit is een van de meest vooraanstaande hedendaagse denkers over politieke theorie. Zijn The State wordt in de reviews aangekondigd als “monumentaal”, een “filosofische tour de force”, en “does nothing less for our time than what Thomas Hobbes did for his.”

In de coulissen, als co-commentator, Richard Rorty, met:

  • Richard Rorty (2022). What can we hope for? Essays on Politics. (eds: Chris Voparil & W.P. Malecki)
  • Richard Rorty (1989). Contingency, Irony, and Solidarity.

What Can We Hope For? Is een onlangs uitgegeven verzameling van negentien essays van de in 2007 overleden Amerikaanse filosoof Richard Rorty, destijds intellectueel boegbeeld van progressief Amerika, die zijn landgenoten twintig jaar geleden al griezelig precies waarschuwde voor wat het Trumpisme zou worden. In de essays, geschreven tussen 1995 en 2007, deelt hij zowel links als rechts rake maar milde klappen uit. De nieuw uitgegeven essays waren de aanleiding om Contingency, Irony, and Solidarity weer op te diepen.

Gelezen voor de historische achtergrond:

  • Olivier Zunz (2022). The Man Who Understood Democracy: The Life of Alexis de Tocqueville.
  • Caroline de Gruyter (2021). Beter wordt het niet: Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie.

Met de Gruyter was ik helemaal into Vienna gekomen; vandaar ook:

  • Stefan Zweig (1942). The World of Yesterday. (eindelijk)
    En
  • Allan Janik & Stephen Toulmin (1973). Wittgenstein’s Vienna.

De leeslijst is eclectisch en holistisch en zeker niet exhaustief. Ik maak daar geen excuses voor. Voor een deel is hij het resultaat van uitstelgedrag – blijven lezen om niet te moeten beginnen schrijven – tot het gênant werd.

De vraag werd dan wel: komt uit die lectuur een algemeen beeld, een gemeenschappelijke diagnose en, wie weet, zelfs een plan? Is er, zoals dat nu heet, een Groot Narratief? Zijn er redenen voor optimisme? Of moeten we wanhopen?

Een passage in Yascha Mounk’s The Great Experiment. Why Diverse Democracies Fall Apart and How They Can Endure gaf me een leidraad die bruikbaar is en waarmee het brede terrein wel min of meer wordt afgedekt.

Mounk stelt vast dat er voor wat hij het Grote Experiment noemt – het tentatief en tastend transformeren van een mono-etnische en monoculturele democratie in een multi-etnische democratie – geen uitgetekende wegenkaart is. Het is een reis door onbekend terrein. Daarom, vindt Mounk, vertrekken we best van een reflectie over basisregels en idealen aan de hand van de mogelijke antwoorden op vier fundamentele vragen, die elk ook heel omstreden zijn (Mounk, p 101, mijn vertaling, met tussen haakjes de auteurs die de vragen proberen te beantwoorden):

  1. Welke rol moet de staat spelen in diverse democratieën? (Mounk; Wolf; Loobuyck; Pettit)
  2. Moeten diverse democratieën patriottisme omarmen of verwerpen? (Wolf; Rorty; Loobuyck; Kaufmann)
  3. In welke mate kan van immigranten en leden van andere minderheidsgroepen verwacht worden dat ze integreren in de mainstream samenleving? (Kaufmann; Loobuyck; Mounk)
  4. Wat voor soorten informele regels zouden moeten structureren hoe mensen hun dagelijks leven leiden? (Rorty; Mounk; Rajan)

Zo werd het leesplan een schrijfplan. Ik kon aan de slag.


Zondag quote

Democracy and competitive capitalism make a difficult, but precious, marriage of complementary opposites. A market economy that operates under trustworthy rules, rather than the whims of the powerful, underpins prosperity and lowers the stakes of politics. In turn, a competitive democracy induces politicians to offer policies that will improve the performance of the economy and so the welfare of the people. Beyond these practical reasons for the marriage of liberal democracy and market economy, there is also a moral one: both are founded on a belief in the value of human agency – people have a right to do the best they can for themselves; people have a similar right to exercise a voice in public decisions. At bottom, both are complementary aspects of human freedom and dignity.

Martin Wolf (2023). The Crisis of Democratic Capitalism, p 371-372.

Update: geen nieuws vandaag

Update bij de post van gisteren: de dagelijkse nieuwsbrief van Newsminimalist titelde gisteren vrijdag: “Friday, May 5 — nothing important happened.”

Geen enkel artikel van de 1,208 die chatGPT gelezen had, had vrijdag boven 6.5, op een schaal 0-10, gescoord.

Onverbiddelijk geen nieuws dus. Moet kunnen.

Update 2: “Out of 39,202 analyzed articles, we got our first one with significance over 8.0. Seems only 0.005% of news deserve this rating.”


All the News That’s Fit to Print

Stop de persen. De jonge Russisch-Canadese (?) ontwikkelaar Vadim Yakhin vond een oplossing voor de frustratie waar elke actuavoor mee kampt: de verhouding tussen belangrijk nieuws en flutnieuws dat je er blijkbaar volgens zowat alle nieuwskanalen moet bijnemen.

Newsminimalist.com is een website en dagelijkse nieuwsbrief die elke dag enkel en alleen het belangrijke nieuws presenteert. De selectie wordt gemaakt door ChatGPT-4. Die leest elke dag de top 1,000 of meer nieuwsartikels en rangschikt ze op een schaal van 0 tot 10 volgens onder meer de impact van de nieuwsgebeurtenis en de geloofwaardigheid van de bron.

Op de website worden enkel die nieuwstitels gepubliceerd die hoger dan 6 op 10 scoren. Voor donderdag 4 mei bijvoorbeeld las ChatGPT 1,172 artikels, waarvan er vijftien hoger scoorden dan 6. Vrijdag 5 mei haalden maar vier artikels de drempel. In de nieuwsbrief komen korte samenvattingen van nieuwsartikels die hoger dan 6.5 scoorden, “usually ~3 news per day.”

Natuurlijk is het voer voor discussie over wat belangrijk nieuws is, over wie het filtert en hoe, en over hoe het komt dat er elke dag nieuws is en dat het belangrijke nieuws elke dag net op de voorpagina past.

Yakhin is niet erg transparant over hoe hij ChatGPT getraind heeft. Voorlopig bekijkt de tool blijkbaar enkel Engelstalige publicaties en heeft hij een focus op de Angelsaksische wereld.

Maar ook, zoals John von Neumann, een van de grondleggers van Artificiële Intelligentie, zei: “If you can tell me precisely what it is that a machine cannot do, I can make a machine to do precisely that.”

Via Marginal Revolution.


Zondag quote

(T)here is no reason to believe that, given individualism, the social problem would be essentially different if life had no economic aspect whatever. If all our material wants were automatically gratified, or if we had none; if we had no “work” in any sense to do, and the social problem in, say, the United States, were simply that of organizing play activities for the relief of boredom, there is no reason to believe that social conflicts would be either less intense or essentially changed in character. (Moreover, there would probably be “classes” and “class struggles” in essentially the same meaning as now.) Indeed, it is a sobering reflection that the competitiveness of play is a phenomenon indefinitely older and more general than the competitive organization of economic life.

Frank H. Knight (1947). Pragmatism and Social Action, in Freedom and Reform. Essays in Economics and Social Philosophy, p 51

Donderdagse gevarieerde links

  • Welke stad is het beste rolmodel voor een creatieve muzikale cultuur? Op welk gebied ook: koppelen van innovatie en traditie; tijdloze kunst of populaire commerciële muziek. Ooit? De extreem deskundige muziekjournalist en blogger Ted Gioia komt met een verrassende keuze. Lees over de stad die volgens hem meer invloed gehad heeft op muziek dan eender welke andere stad in de wereld en in de geschiedenis.
  • De Vlaamse ministers van Media en van Innovatie maken een budget vrij van 2 miljoen euro voor de realisatie van de Flanders Game Hub. Hahahahahahaha. Saoedi-Arabië maakte zopas bekend dat het 37 miljard dollar investeert in de ontwikkeling van de game industrie in het land. Het geld komt van de Savvy Games Group, een onderdeel van het Public Investment Fund dat het koninkrijk aanlegt met de oliedollars die het verdient. Via Marginal Revolution.
  • Datavisualisatie specialist Maarten Lambrechts maakt bekend dat hij, na een loopbaan bij de Tijd en een traject als zelfstandige waarin hij bakens verzette in datavisualisatie, in dienst treedt van Planet (hoe zijn die ooit aan die url geraakt?) als Data Visualisation Engineer. Planets missie is bedrijven, overheden, onderzoekers en journalisten helpen de wereld te begrijpen met een dagelijks aanbod van satellietbeelden. Het bedrijf heeft daarvoor een eigen netwerk van 450 satellieten. Hun gallery is indrukwekkend.
  • De wetenschaps- en politieke filosoof Eric Schliesser (universiteit Amsterdam, ex universiteit Gent) schrijft met On Large Language Models’ Delirium (with Hume and Foucault) een van de betere filosofische overwegingen over chatGPT tot nu toe.
    Schliesser vertrekt van een citaat van de Schotse filosoof David Hume (1711-1776), waarin die beschrijft hoe hij door na te denken helemaal van de kaart geraakt: “the intense view of these manifold contradictions and imperfections in human reason has so wrought upon me, and heated my brain, that I am ready to reject all belief and reasoning.”
    Bij Hume leidde dat nadenken tot een “reason induced delirium” en een sceptische crisis.
    In een discussie met Schliesser zegt chatGPT zelf dat die crisis “highlights the importance of grounding our beliefs in sensory experience and being cautious of relying too heavily on abstract reasoning and speculation.” En hij/zij/het geeft toe dat “”it may be challenging to identify a singular instance of delirium or detachment from reality, particularly if the individual’s reasoning appears to be sound and logical.”
    Schliessers voorlopige conclusie: chatGPT en verwante Large Language Models (LLM’s) zijn redenaars (reasoners), die niet zelf kunnen herkennen wanneer ze losgeraakt zijn van de realiteit. Net daardoor bevinden ze zich constant op de rand van het delirium.
    Om maar te zeggen: het is belangrijk en onoverkomelijk dat we over chatGPT en aanverwanten ook filosofisch nadenken.
    Daarna kunnen we, zoals Schliesser vertelt over Hume nadat die zijn intellectuele crisis heeft gehad, weer backgammon gaan spelen.
  • Het Smithsonian Instituut maakte in 2020 2.8 miljoen hogeresolutiebeelden en 3D-modellen openbaar. Dat Open Access Initiative is vandaag gegroeid tot 4.5 miljoen beelden. Zomaar te downloaden en te gebruiken. “Right now, without asking” Hallo Europa? Het Louvre biedt een collectie van 490,000 stukken.

Armoedebeleid: meer ambitie dan kennis

Er is in Nederland geen gebrek aan goede bedoelingen. Er zijn politieke ambities: om voor 2030 de armoede in het algemeen en voor kinderen terug te dringen. Er gaan miljarden in om. Maar welke oplossingen werken nou echt? Daar weten we heel weinig over.

Dat zegt onderzoeker Anna Custers in een interview met Christiaan Pelgrim in NRC.

Anna Custers is niet de eerste de beste. Zij haalde diploma’s aan de universiteit van Oxford en de London School of Economics. Ze werkte in Indië en Parijs voor het Jameel Poverty Action Lab, opgericht door Nobelprijswinnaars Abhijit Banerjee en Esther Duflo, en voor de Wereldbank in onder meer Afghanistan, Pakistan en Nigeria.

Vorig jaar besliste ze terug te keren naar Nederland, om er lector Armoede Interventies te worden aan de Hogeschool van Amsterdam. Het interview in NRC is ter gelegenheid van haar lectorale rede aan de Hogeschool: Armoede in een rijk land. De moeite waard om helemaal te lezen.

“We weten meer over wat werkt in armoedebestrijding in Indië dan in Nederland,” verklaart ze haar motivatie om in Nederland onderzoek te doen naar effectiviteit van armoedebestrijding.

Volgens Eurostat en het Nederlandse instituut voor statistiek CBS leefde 17 procent van de Nederlandse bevolking in 2019 met een risico op armoede of sociale uitsluiting. De armoededrempel wordt hier, zoals in de meeste armoedestatistieken, relatief gedefinieerd: gezinnen die met minder dan 60 procent van het mediaaninkomen in een bepaald land moeten rondkomen. Sociale uitsluiting doet zich voor wanneer leden van een gezin weinig of geen betaalde werkgelegenheid hebben of kampen met ernstige financiële problemen. In België is dat risico op armoede of sociale uitsluiting 20.3 procent; het EU-gemiddelde ligt op 22.4 procent.

Volgens EU-SILC Statbel (op basis van een survey) bedraagt het percentage mensen onder de armoededrempel in 2020 in Nederland 13 procent en in België 14 procent; in Vlaanderen is dat 9 procent.

Armoedebestrijding in rijke landen lijkt niet meteen een kwestie van meer geld. In de lectorale rede maakt Custers een spectaculaire vergelijking:

In het sociaal domein [in Nederland; gedefinieerd als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), Jeugdwet en Participatiewet] gaat jaarlijks met gemak 20 miljard euro om. Een significant deel daarvan gaat (indirect) naar armoedebestrijding. Ter vergelijking, de Wereldbank investeerde in 2021 66.5 miljard dollar in ontwikkelingslanden over de hele wereld. Nederland investeert bijna een derde daarvan in zichzelf wat betreft het sociaal domein.

Zegt ze in het interview:

We hebben 27 verschillende vormen van inkomensondersteuning. Daar komt de burger niet uit. … In Nederland houdt kennisinstituut Movisie [het Nederlands kennisinstituut voor een samenhangende aanpak van sociale vraagstukken] een lijst van effectieve maatregelen in het sociaal domein bij. Maar van die 95 maatregelen zijn er slechts vijftien echt bewezen.

Een deel van de oplossing ligt volgens Custers, in navolging van wat haar leermeester Esther Duflo deed voor ontwikkelingsbeleid in arme landen, in het aannemen van een loodgietersmentaliteit: Wat werkt, en vooral, hoe werkt het?


Uitgelezen (2022) *How the World Became Rich. The Historical Origins of Economic Growth*

Nog snel vóór Pasen een laatste in het reeksje Uitgelezen (2022).

De auteurs zijn Mark Koyama en Jared Rubin, proffen economie aan George Mason University en Chapman University.

Een vollediger maar te lange titel zou zijn: Waar, wanneer en hoe zijn samenlevingen erin geslaagd volgehouden economische groei te realiseren?

Op de eerste twee vragen uit die langere titel – waar en wanneer – kennen we het antwoord: Groot-Brittannië (en dan het noordwesten van Europa en dan Amerika) vanaf het begin van de 19de eeuw. Om de derde vraag te beantwoorden – hoe – moeten we eigenlijk ook het historische antwoord geven op de vragen: waarom uitgerekend in Groot-Brittannië en waarom pas vanaf het begin van de 19de eeuw?

Het belang van de antwoorden op die vragen is duidelijk. Volgehouden economische groei sinds het begin van de 19de eeuw heeft grote delen van de wereld uit de armoede gehaald. Maar verdere groei zal nodig zijn om het laatste miljard mensen die nog in absolute armoede leven te laten bijbenen, en om een aantal prangende problemen op te lossen, ook in rijkere landen.

Wat is het recept of de blauwdruk voor die groei? Vinden we een deel van het antwoord in de geschiedenis van die economische groei?

De voorbije decennia hebben wel wat economische historici geprobeerd antwoorden te bieden. Die inspanningen zijn een samenspel tussen klassieke historische methoden en, hoe langer hoe meer, ook rigoureuze toepassingen van economische modellen en empirische econometrie op de groter wordende hoeveelheid van economische historische data die beschikbaar komen.

Het voorlopig resultaat is een handvol theorieën, die elk focussen op een welbepaalde verklaring voor volgehouden economische groei.

Koyama en Rubin voegen daar niet nog een theorie aan toe. Ze vullen, voor het eerst naar eigen zeggen, twee hiaten in de groeiende literatuur. Er bestond nog geen boek dat, in a dispassionate, objective fashion, een overzicht bood van alle inzichten en theorieën die economische historici de voorbije decennia voorgesteld hebben. Evenmin was er een werk dat voldoende de interacties tussen de verschillende theorieën belichtte.

In het eerste deel van het boek geven de auteurs een goede beknopte samenvatting van de vijf theorieën die de voorbije jaren zijn komen bovendrijven als verklaring voor de oorsprong van economische groei: geografie; instellingen; cultuur; demografie; en kolonisatie en uitbuiting.

Grande dame Deirdre McCloskey van de economische geschiedenis deed in Bourgeois Dignity. Why Economics Can’t Explain the Modern World (2010), het tweede deel van haar monumentale trilogie over de Bourgeois Virtues, iets gelijkaardig, zij het veel minder dispassionate dan Koyama en Rubin. In vijftien hoofdstukken sabelt ze in haar flamboyante stijl evenveel theorieën over de oorsprong van groei neer (waaronder de vijf die How the World Became Rich presenteert), om uiteindelijk uit te komen bij haar eigen theorie over cultuur en retoriek.

In een tweede deel van hun boek tonen Koyama en Rubin in hoeverre de verschillende theorieën het ontstaan van economische groei in Groot-Brittannië en Noordwest-Europa verklaren, en hoe elementen uit diezelfde theorieën ook de recentere groei in andere delen van de wereld kunnen duiden.

De auteurs zijn niet onnozel. Hoewel ze hun belofte waarmaken om de verschillende theorieën in a dispassionate, objective fashion weer te geven, laten ze wel degelijk doorschemeren welke argumenten ze meer of minder overtuigend vinden.

Maar hun conclusie – hoe kan het ook anders – is dat een complex fenomeen als volgehouden economische groei niet kan verklaard worden met één model of vanuit één factor. Dat inzicht alleen al is op zich de moeite waard. Voor wie zich bij die conclusie kan aansluiten – niet evident in polariserende tijden – is dit boek, en de 23 pagina’s bibliografie voor wie meer wil, inderdaad het beste en meest toegankelijke overzicht van het voortschrijdend inzicht dat economische historici ons bezorgd hebben.


WHO Europa is op twee landen na malaria-vrij

Einde maart verklaarde de Wereldgezondheidsorganisatie WHO Azerbeidzjan en Tajikistan malaria-vrij.

Het bericht viel tussen de plooien van de nieuwsmedia. Maar het is toch wel opmerkelijk. WHO Europa, een regio van 53 landen van de Atlantische oceaan tot de Stille oceaan, is daarmee op twee landen na de eerste van de zes WHO regio’s die volledig malaria-vrij is.

Malaria is de meest voorkomende parasitaire ziekte ter wereld. Ze treft tot een half miljard mensen per jaar, van wie er jaarlijks een miljoen sterven. Afrika is met 90 procent van de sterftegevallen veruit het zwaarst getroffen.

Om door de WHO malaria-vrij verklaard te worden, moet een land een strenge en langdurige procedure doorlopen, waarin het aantoont dat het drie jaar na elkaar vrij is van malariabesmettingen en dat het maatregelen heeft genomen om een heropflakkering te voorkomen.

The WHO European Region is now two steps closer to becoming the first region in the world to be fully malaria-free,” zegt regionaal directeur Hans Henri Kluge van WHO Europe in het persbericht.
De WHO is wel zo kies om in het bericht niet te vermelden welke de twee landen in de regio zijn die nog niet malaria-vrij zijn.

Na wat puzzelwerk blijken dat Turkije en Georgië te zijn. Maar dat moet in perspectief geplaatst worden.

Turkije kende tot in de jaren 1990 nog redelijk grote uitbraken van malaria. In 2000 was het aantal malariagevallen teruggevallen tot 2.7 per duizend; vanaf 2010 zijn er nagenoeg geen gevallen meer. In haar jongste reisadvies zegt de WHO, op basis van cijfers van 2018: “There is no malaria risk in the country.”

Het verhaal van malaria in Georgië is apart. Het land had in 1970 de ziekte zo goed als volledig uitgeroeid. Maar na de desintegratie van de Sovjetunie midden de jaren 1990 en de economische crisis die daarop volgde, faalde ook het gezondheidsnetwerk. Het resultaat was onder meer een heropflakkering van malaria, tot 474 gevallen in 2002.

Ondertussen is de prevalentie van malaria in Georgië ook teruggevallen tot nagenoeg nul. In haar reisadvies voor Georgië zegt de WHO nu: “Limited malaria risk due exclusively to P. vivax may exist locally from June through October in the eastern part of the country bordering Azerbaijan.”

Zelfs met de heropflakkering in 2002 telde Georgië nog altijd maar 11.7 gevallen per duizend. Dat is verwaarloosbaar tegenover West- en Centraal-Afrika, dat in in 2021 nog 281 gevallen per duizend liet noteren, met 383 gevallen per duizend in Benin als uitschieter.


Zondag quote

Comment les Américains combattent l’individualisme par la doctrine de l’intérêt bien entendu.
Je ne crois pas, à tout prendre, qu’il y ait plus d’égoïsme parmi nous qu’en Amérique; la seule différence, c’est que là il est éclairé et qu’ici il ne l’est point.

L’intérêt [eigenbelang] bien entendu est une doctrine peu haute, mais claire et sûre. Elle ne cherche pas à atteindre de grands objets; mais elle atteint sans trop d’efforts, tous ceux auxquels elle vise. Comme elle est à la portée de toutes les intelligences, chacun la saisit aisément et la retient sans peine. …
La doctrine de l’intérêt bien entendu ne produit pas de grands dévouements; mais elle suggère chaque jour de petits sacrifices; à elle seule, elle ne saurait faire un homme vertueux, mais elle forme une multitude de citoyens, réglés, tempérants, modérés, prévoyants, maîtres d’eux-mêmes; et, si elle ne conduit pas directement à la vertu, par la volonté, elle en rapproche insensiblement par les habitudes.
Si la doctrine de l’intérêt bien entendu venait à dominer entièrement le monde moral, les vertus extraordinaires seraient sans doute plus rares. Mais je pense aussi qu’alors les grossières dépravations seraient moins communes. La doctrine de l’intérêt bien entendu empêche peut-être quelques hommes de monter fort au-dessus du niveau ordinaire de l’humanité; mais un grand nombre d’autres qui tombaient au-dessous la rencontrent et s’y retiennent. Considérez quelques individus, elle les abaisse. Envisagez l’espèce, elle l’élève.

Alexis de Tocqueville (1848). De la Démocratie en Amérique. Tome troisième. Chapitre VIII.

*The Tragedy of Central Europe*

Gelukkige verjaardag, Milan Kundera (1 april 1929). Net vandaag diept Bruno Maçães een artikel op dat Kundera in 1984 publiceerde in The New York Review of Books.

Vanuit het perspectief van wat vijf jaar na de publicatie gebeurde, en vandaag in Oekraïne en Europa, is The Tragedy of Central Europe (registratie vereist, pdf hier) buitengewoon interessant.

De tragedie van Centraal-Europa, schrijft Kundera (in 1984!), is dat “these countries have vanished from the map of the West.” En vooral: “Why has this disappearance remained invisible?

De Centraal-Europese landen behoorden cultureel tot West-Europa, maar politiek tot Oost-Europa, terwijl ze eigenlijk de kiem van wat Europa vandaag is of tracht te zijn in zich droegen:

Central Europe longed to be a condensed version of Europe itself in all its cultural variety, a small arch-European Europe, a reduced model of Europe made up of nations conceived according to one rule: the greatest variety within the smallest space. How could Central Europe not be horrified facing a Russia founded on the opposite principle: the smallest variety within the greatest space?

En dan, met bijna griezelig vooruitzicht:

Indeed, nothing could be more foreign to Central Europe and its passion for variety than Russia: uniform, standardizing, centralizing, determined to transform every nation of its empire (the Ukrainians, the Belorussians, the Armenians, the Latvians, the Lithuanians) into a single Russian people.

En in een voetnoot:

One of the great European nations (there are nearly forty million Ukrainians) is slowly disappearing. And this enormous, almost unbelievable event is occuring without the world realizing it.

Waarom is deze verdwijning onzichtbaar gebleven?
Een deel van de verklaring ligt in de landen zelf:

The history of the Poles, the Czechs, the Slovaks, the Hungarians has been turbulent and fragmented. Their traditions of statehood have been weaker and less continuous than those of the larger European nations. Boxed in by the Germans on one side and the Russians on the other, the nations of Central Europe have used up their strength in the struggle to survive and to preserve their languages. Since they have never been entirely integrated into the consciousness of Europe, they have remained the least known and the most fragile part of the West—hidden, even further, by the curtain of their strange and scarcely accessible languages.

In een wereld die geopolitiek en geschiedenis probeerde te versimpelen tot een strijd of evenwicht tussen grote machtsblokken, waren de Centraal-Europese landen outsiders die tussen de plooien vielen:

The people of Central Europe are not conquerors. They cannot be separated from European history; they cannot exist outside it; but they represent the wrong side of this history; they are its victims and outsiders. It’s this disabused view of history that is the source of their culture, of their wisdom, of the “nonserious spirit” that mocks grandeur and glory. “Never forget that only in opposing History as such can we resist the history of our own day.” I would love to engrave this sentence by Witold Gombrowicz above the entry gate to Central Europe.

Maar de onzichtbaarheid van het verdwijnen van de Centraal-Europese landen zegt ook iets over een blinde vlek in (West) Europa. Centraal-Europa was misschien, na het einde van het Habsburgse rijk in 1918, een politieke outsider geworden; het bleef toch een bakermat van Europese cultuur? Musil, Kafka, Zweig, Kraus, Canetti, Gombrowicz, Freud, Wittgenstein, Loos, Klimt, Mahler, Schönberg, Bartók, Janáček en zelfs het Zionisme. De lijst kan gemakkelijk dubbel zo lang worden. Is het toevallig dat deze bakens en bakers van wat toch Europese cultuur is, leefden en werkten in dezelfde periode, in dezelfde regio (stad zelfs)?

Dus, vraagt Kundera:

The disappearance of the cultural home of Central Europe was certainly one of the greatest events of the century for all of Western civilization. So, I repeat my question: how could it possibly have gone unnoticed and unnamed?
The answer is simple: Europe hasn’t noticed the disappearance of its cultural home because Europe no longer perceives its unity as a cultural unity.

Zo komen we tot de vraag die ons ook vandaag nog moet bezighouden:

In fact, what is European unity based on?

Kundera, zo moet hij toegeven, heeft geen antwoord. Het was ooit religie; dan werd het cultuur. Maar nu?

I don’t know, I know nothing about it. I think I know only that culture has bowed out.

Cultuur heeft zich teruggetrokken, met een buiging.

En hij vertelt de droevige anekdote over hoe hij met een beroemde Tsjechische filosoof door Praag wandelde, vlak nadat diens manuscript van duizend pagina’s in beslag genomen was door de politie, het werk van tien jaar. Ze overwogen een open brief te sturen naar een algemeen erkende, grote Europese culturele persoonlijkheid.

But who was this person?
Suddenly we understood that this figure did not exist. To be sure, there were great painters, playwrights, and musicians, but they no longer held a privileged place in society as moral authorities that Europe would acknowledge as its spiritual representatives. Culture no longer existed as a realm in which supreme values were enacted.

Zijn vriend stuurde de brief uiteindelijk toch, naar Jean-Paul Sartre, en hij kreeg zijn manuscript terug.
Maar now his letter would no longer find a recipient.

We hebben bij elk citaat (in 1984!) bijgedacht. Maar hoe is het vandaag?
Kundera besluit (in 1984!):

After having been torn away from Europe in 1945, does Central Europe still exist?
Yes, its creativity and its revolts suggest that it has “not yet perished.” But if to live means to exist in the eyes of those we love, then Central Europe no longer exists. More precisely: in the eyes of its beloved Europe, Central Europe is just a part of the Soviet empire and nothing more, nothing more.

Sinds 1989 maken de landen van Centraal-Europa weliswaar geen deel meer uit van het Soviet empire. Maar wat is de huidige status van de regio in the eyes of its beloved Europe?
Een zoek op “voormalig oostblok*” op de sites van De Standaard en de Tijd levert nog vele honderden resultaten op. De jongste jaren lijkt die connotatie wel te verminderen. Maar staat Centraal-Europa ondertussen wel op de map?


Zondag quote

In addition to the endless pleadings of self-interest, there is a second main factor that spawns new economic fallacies every day. This is the persistent tendency of men to see only the immediate effects of a given policy, or its effects only on a special group, and to neglect to inquire what the long-run effects of that policy will be not only on that special group but on all groups. …
In this lies almost the whole difference between good economics and bad. The bad economist sees only what immediately strikes the eye; the good economist also looks beyond. … The bad economist sees only what the effects of a given policy has been or will be on one particular group; the good economist inquires also what the effect of the policy will be on all groups.

Henry Hazlitt (1946). Economics in One Lesson, p 3-4

Zondag quote

Economics is haunted by more fallacies than any other study known to man. This is no accident. The inherent difficulties of the subject would be great enough in any case, but they are multiplied a thousand fold by a factor that is insignificant in, say, physics, mathematics or medicine—the special pleading of selfish interests. While every group has certain economic interests identical with those of all groups, every group has also … interests antagonistic to those of all other groups. While certain public policies would in the long run benefit everybody, other policies would benefit one group only at the expense of all other groups.

Henry Hazlitt (1946). Economics in One Lesson, p 3.

Overheidsfinanciën: een vollediger plaatje

Gouverneur Pierre Wunsch van de Belgische Nationale Bank waarschuwt in een interview in de Tijd dat de overheidsfinanciën op een muur afstevenen.

België heeft 20 jaar lang voor elke euro dat de economie groeide, de overheidsuitgaven met anderhalve euro laten stijgen. We moeten dat omkeren. België gaat een tijdlang minder moeten uitgeven dan de groei.

Vijftig economen trokken eerder deze week in een open brief in de Tijd ook al aan de alarmbel. Door onder meer de stijgende rente en de toenemende kosten van de vergrijzing en de gezondheidszorg zou de overheidsschuld zonder ingrijpen tegen 2050 kunnen oplopen tot meer dan 200 procent van het bruto binnenlands product (BBP). “Als het tegenzit met de rentestijging, wordt dat al snel meer dan 300 procent.”

In de komende begrotingsronde en in de lange aanloop naar de volgende verkiezingen zullen deze waarschuwingen en cijfers duchtig heen en weer geslingerd worden.

Economen, opiniemakers en politici hanteren in debatten over de overheidsfinanciën altijd de maatstaven overheidsschuld als percentage van het BBP (107 procent in België), of het begrotingsstekort (van een bepaald begrotingsjaar) als percentage van het BBP (4.8 procent voor alle Belgische overheden samen).

Die maatstaven zijn handig. Iedereen gebruikt ze; ook de internationale instellingen die een land beoordelen of vergelijken met andere landen. De relatie tot het BBP is ook zinvol. Het BBP (de toegevoegde waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een bepaald jaar) geeft (naast de jaarlijkse belastingontvangsten) een idee over de capaciteit om schuld terug te betalen.

Maar de focus ligt dus op de schuld.

Philipp Heimberger, economist aan het Vienna Institute for International Economic Studies linkt in een recente tweet naar een post op de Public Financial Management blog van het IMF, traditioneel niet echt een duif als het op overheidsfinanciën aankomt.

In de post, Why Public Assets are Key to Debt Sustainability: A Moral Goal, pleiten economen van het IMF voor een breder zicht op overheidsfinanciën, waarin niet alleen naar de schuldenzijde gekeken wordt, maar ook naar wat die schulden (voor een deel) betaald hebben.

Zo’n Public Sector Balance Sheet turft niet alleen de schulden of passiva van de overheid, maar ook de activa. Letterlijk het volledige plaatje dus:

Public sector balance sheets bring together the entirety of what the state owns and owes, offering a broader fiscal picture beyond debt and deficits.

Die activa van een overheid kunnen best wel indrukwekkend zijn.

The total value of public sector assets globally is approximately 2xGDP. These assets consist of public infrastructure such as bridges, roads and land, buildings, property, plant and equipment, as well as financial assets such as bank deposits and foreign currency reserves.

Een breder zicht op overheidsschuld vraagt dus dat we bekijken waarvoor die schuld aangewend wordt: productieve investeringen, die een land op termijn rijker maken, of consumptiebestedingen, die meteen uitgegeven worden.

Perhaps it is time for markets and rating agencies to look more kindly on the increase in public debt if there are productive assets on the other side of the balance sheet. IMF data on government assets shows that when governments know what they own, they can make better use of the assets for the well-being of all their citizens.

De “if” in het citaat is cruciaal.

Een andere IMF paper, Public Sector Balance Sheet Strength and the Macro Economy, berekende de sterkte van de Public Sector Balance Sheets voor 69 landen en concludeert dat landen met een sterkere balans minder diepe recessies hebben en sneller herstellen na een recessie.

De 69 onderzochte landen in die paper hadden in 2016 een gemiddelde positieve nettowaarde (activa – passiva) van 31 procent van het BBP, variërend van -111 procent voor Griekenland tot 348 procent voor Noorwegen.

België had samen met achttien andere landen een negatieve nettowaarde. Nederland scoorde licht positief.

In de Public Sector Balance Sheet Database die het IMF sinds 2019 bijhoudt, zijn de data voor zowel België als Nederland onvolledig.

De nettowaarde van de Belgische General Government bedroeg volgens die database -442 miljard euro in 2016. Nederland had in dat jaar een positieve nettowaarde van 276 miljard dollar.

Bedenkingen en open vragen:

  • Hoe komt het dat landen als België en Nederland geen vollediger en recenter zicht kunnen geven op hun activa, hun volledige balans en hun nettowaarde? Is de berekening te moeilijk of te controversieel? Is de maatstaf dan toch niet zo handig?
  • Strikt genomen zijn overheidsactiva en een overheidsbalans natuurlijk vrij abstracte begrippen. Een autostrade of een kanaal kan je niet verkopen en ze zorgen, behalve in het geval van tolwegen of -kanalen, niet voor meetbare overheidsinkomsten. Ze dragen dus niet rechtstreeks bij tot de capaciteit om overheidsschuld af te lossen. Hoe brengen we ze dan wel in rekening?
  • Het IMF wijst erop dat een professioneel management van de activa van de overheid jaarlijks extra overheidsinkomsten tot minstens 3 procent van het BBP zou kunnen opleveren. Maar “public wealth is often unaudited, unsupervised, and unregulated.” Zweden is een van de weinige landen die al experimenteerde met actief Public Wealth Management. Is daar iemand mee bezig in Nederland? In België?
  • De bredere kijk op overheidsfinanciën maakt duidelijk hoe onzinnig de nog vaak gehoorde politieke uitspraken zijn “dat je niet kan uitgeven wat je niet hebt”. Elke bedrijfsleider en zelfs elk huisgezin dat leent voor een huis weet dat dat niet waar is. Op zijn minst zouden politici, telkens weer, het verschil duidelijk moeten maken tussen overheidsuitgaven die productieve investeringen zijn en consumptie- of lopende uitgaven.
  • Natuurlijk moeten productieve investeringen zich uiteindelijk vertalen in economische groei. De uitspraak van Wunsch in het interview met de Tijd, dat de Belgische overheid al twintig jaar lang anderhalve euro uitgeeft voor elke euro groei, doet vermoeden dat die vertaling in België niet gebeurd is.
  • In 2021 besteedde de Belgische overheid 2.7 procent van het BBP aan investeringen, nog ver onder de doelstelling van 3.5 procent in 2024 en 4 procent in 2030, minder dan de helft van begin jaren 1970, en ook onder de 4.8 procent in Zweden en 3.8 procent in Nederland. Die lage overheidsinvesteringen gebeurden in een periode dat de rente historisch laag was. Dat venster staat ondertussen nog maar op een kier. Een probleem in deze vergelijking en discussie is dat “het onderscheid tussen ‘echte’ investeringen en lopende uitgaven soms ver te zoeken is in het budgettair beleid.”
  • Voormalig staatssecretaris voor Begroting Eva De Bleeker (Open VLD) en staatssecretaris voor Relance Thomas Dermine (PS – een van de slimmere mensen in de regering) stelden in maart vorig jaar de oprichting voor van een Hoge Raad voor Overheidsinvesteringen, die een duidelijker beeld zou moeten geven van wie in ons land wat investeert. en die betere analyses zou moeten mogelijk maken. Ondertussen is die “Hoge Raad” omgevormd tot een “studiecommissie” die, naar het voorbeeld van de studiecommissie voor de vergrijzing, wordt ondergebracht bij de Hoge Raad van Financiën.
    Gaat die studiecommissie ook aan de slag om een Public Sector Balance Sheet op te stellen?
  • En dan natuurlijk de hamvraag en eeuwige discussie: Hoe zeker zijn we dat de overheid een goede, slimme investeerder is?