De vermaledijde markt

Twee fijne opiniestukjes over marktwerking, geschreven vanuit eenzelfde verontwaardiging, en die eigenlijk tot dezelfde conclusies komen:

Schrijver Jeroen Olyslaegers is een verstandig mens, die als een van de weinige Vlaamse intellectuelen boven het clandenken kan uitstijgen.

Begin september schreef hij in zijn vaste column in De Morgen een stuk onder de titel “Marktwerking“. (Foto op Facebook)

“De markt prefereert aandeelhouders in plaats van mensen, cijfers in plaats van samenleving. …
Sinds de jaren tachtig hebt ge die steeds driestere zever over de marktwerking mogen aanhoren met alleen maar protest in de marge.”

Het klinkt goed, Jeroen; het ontlokt goedkeurend gebrom bij de achterban (“Boenk erop” was een van de commentaren; “Smeerlappen zijn het, allemaal. Geldzuchtige maffia” een andere), en de ontreddering is heel begrijpelijk. Maar het is niet waar.

Het is niet zo dat “de markt” aandeelhouders prefereert. Sommige aandeelhouders zullen aandeelhouders prefereren, dat wel. “Sinds de jaren tachtig“? De historicus die gij zijt, moet toch beter weten. We doen al aan markt sinds enkele eeuwen voor Christus. Eerst in het klein, toen we discussieerden of mijn bever twee konijnen waard was of drie; dan op steeds grotere schaal: The Company of Strangers.

Markten werken met cijfers, ja. Dat vergemakkelijkt de bever-konijn discussie. Maar ze prefereren en vereisen zelfs vriendschap en vertrouwen om goed te kunnen werken: The Bourgeois Virtues.

De markt is geen instantie die ons leven dicteert. Ze is een resultante van miljoenen beslissingen die leiden tot een instelling die niemand bedacht heeft en die als vanzelf werkt. Als gij, Jeroen, op een zaterdag besluit een nieuw wit hemd te gaan kopen, dan ligt dat hemd, waar tientallen mensen aan gewerkt hebben, pasklaar voor jou in de winkel. Dat is de markt. Het is een wonder en het werkt. Meestal.

… alleen maar protest in de marge“. Dat is ook niet waar, Jeroen. De hoofdstroom onder intelligentsia zoals gijzelf is, al sinds het einde van de 19de eeuw, anti-markt. Ge preekt omwille van het applaus bij de clan, en dat is een val waarin ge niet zou mogen trappen. Noem mij één intellectueel of opiniemaker die gij waardeert en die pro-markt is.

Hier is er alvast een. Comedian Michael Van Peel, die ook zijn taak als publiek intellectueel ter harte neemt, schreef op dezelfde dag als Jeroen Olyslaegers een column onder de titel “Het sprookje van de vrije markt“.

Van Peel schrijft vanuit dezelfde verontwaardiging en komt eigenlijk tot dezelfde conclusie. Maar hij demoniseert de markt niet en legt geduldig, voor de zoveelste keer sinds Adam Smith, uit hoe ze werkt, en soms niet werkt, en wat we dan daaraan kunnen doen.

“Dit (de hoge energieprijzen) is precies het omgekeerde van een vrije markt.
Dit is een voorbeeld van een oligopolie met maar twee aanbieders die in dat geval inderdaad de prijs kunnen vragen die zij willen aan de vele vragers met hongerige magen zonder alternatief. In een echte vrije markt zou Sofie haar prijs 1 cent onder die van André laten zakken en hem uit de markt prijzen om zijn marktaandeel in te nemen. André gaat failliet, Sofie heeft een monopolie en kan haar prijzen nog opdrijven. De grote overwinsten trekken intussen een hoop nieuwe producenten aan. Die komen op de markt waardoor de prijs zakt (ze passen onderling dezelfde tactiek toe als Sofie bij André) tot er een evenwicht gevonden wordt tussen aanbod en vraag. Dàt is de marktprijs.”

“Boenk erop” vind ik dat.

Er is, zo blijkt in deze crisis, wel degelijk ruimte voor overheidsoptreden wanneer de markt ontspoort of niet naar behoren werkt. Dat geldt zeker voor strategische publieke diensten onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg of energie.

Maar laat ons voorzichtig blijven. De markt heeft automatische feedbackloops, die door een hogere intelligentie lijken bedacht te zijn, maar die in realiteit vanzelf werken en redelijk snel.

De overheid, op wiens goedaardige intelligentie we nu rekenen om de verondersteld kwaadaardige intelligentie van de markt te counteren, dat zijn individuen. Zijn we er gerust in dat goedaardigheid hun enige drijfveer is? Hoe intelligent zijn ze? In een verschrikkelijk complexe materie als deze energiecrisis is de kans op vergissingen en onbedoelde neveneffecten groot. Dat is menselijk. Maar de feedbackloop na vergissingen, als die er al is, werkt hier minder snel en trefzeker dan in de markt.

In complexe tijden zoals deze is het ontzettend moeilijk om als overheid een evenwicht te vinden tussen wat je nog wel aan de markt kan toevertrouwen en wat je zelf kan en mag doen. Of laten! Het is een weinig benijdenswaardige taak.

Opiniemakers hebben dan vanop de zijlijn twee keuzes: de complexiteit vereenvoudigen en de volkse verontwaardiging mennen om beleidsmakers aan te sporen “iets” te doen; of de complexiteit proberen te duiden om beleidsmakers aan te manen tot uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid.

Misschien hebben we beide nodig?

ADDENDUM: Koop en lees natuurlijk allemaal het nieuwe boek van Jeroen, Willem en mijn wellust.


Weg met alle experten, behalve één?

Proficiat Ewald Engelen! De Nederlands financieel geograaf, politicus en publicist blikt in zijn jongste column voor de Groene Amsterdammer terug op dertien jaar en 361(!) columns voor het tijdschrift.

Uit de terugblik blijkt dat hij in de voorbije dertien jaar vrijwel niemand heeft gespaard, en dus veel mensen tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Dat is een deel van de rol van een goede columnist en Engelen heeft dat voortreffelijk gedaan. De terugblik gaat, geheel in eigen stijl, “met soms veel retorisch geweld”, zoals hij het zelf uitdrukt, onder de titel “Het falen van de experts”.

Ik heb twee problemen met die column, en dus ook met heel wat andere van Engelen.

“Het falen van de experts”, zo schrijft Engelen, “is een van de thema’s die als een rode draad loopt door columns, essays en interviews die ik voor De Groene Amsterdammer schreef.”

Het begon, in 2008, met een aanklacht tegen de economen die de financiële crisis niet hadden zien komen en haar ook niet konden of wilden repareren.

Onder corona kreeg het thema natuurlijk een nieuwe schwung.

“Een betere wereld begint bij wat minder slaafs gehoorzamen aan de inzichten en aanbevelingen van economen en andere zelfbenoemde experts.”

Akkoord, in principe. Maar maakt Engelen voldoende onderscheid tussen een rechtmatige rol voor experts, en de rol die hen toegedicht en opgedrongen wordt door media, politiek en het grote publiek?

“Niet respect en bewondering zijn hier op hun plaats, maar scepsis.” Akkoord, maar ik denk dat de experten de eersten zullen zijn om dat toe te geven en aan te moedigen. Zo werkt wetenschap.

De vreemdste zwenking komt echter nadat Engelen alle experten van tafel heeft geveegd. Hij eigent zich dan de positie toe van “expert van experten” en schrijft: “Ik meende namelijk dat het de taak van de staat was om zijn balans als financiële paraplu te gebruiken en kwetsbare burgers te beschermen. Precies zoals Keynes in 1936 in zijn General Theory had beschreven.”

Wacht even. Alle experten falen, behalve een?

Ver van mij om hier Keynes te bekritiseren. Maar hij was wel, heel zijn loopbaan lang, de expert par excéllence van politieke machthebbers.

Schuilt hierin niet het ultieme gevaar: dat het beleid zich laat adviseren door een en slechts een expert?

Als econoom moet Engelen toch weten dat er sinds Keynes nieuwe inzichten zijn gegroeid en geformuleerd in de economie. Sommige daarvan zijn een aanvulling op Keynes, anderen gaan frontaal tegen hem in. Het is nu eenmaal de staat van de economische wetenschap.

“Ik wil een lans breken voor meer sociologen, antropologen, politieke economen, historici en geografen in de economiepanels van morgen,” schrijft Engelen. Maar het opentrekken van de economische wetenschap naar die disciplines is nu net een van de interessantste en vruchtbaarste ontwikkelingen in de economische wetenschap van de voorbije decennia.

Maar misschien zeggen zij te vaak net niet wat Engelen wil horen, en gaan ze onvoldoende samen met hem in tegen de gemeenschappelijke vijand?

Dat is mijn tweede probleem.

Engelen trekt ten strijde tegen het neoliberalisme. Zijn goed recht, en vaak doet hij het met scherpe argumenten.

Maar het is zoals met veel aanvallen op die zogezegde hoofdstroming in onze politieke economie. Neoliberalisme wordt een stroman: Een opzettelijk verkeerd weergegeven positie die is opgezet omdat ze gemakkelijker te verslaan is dan het echte argument van een tegenstander.

Engelen hanteert het etiket als een vlag die enkel door medestanders op afkeurend gebrom wordt onthaald.

Zoals het overgrote deel van de auteurs die de term gebruiken, definieert hij hem nergens. Ik overdrijf misschien, want ik heb niet alle 361 columns nagekeken. Hier is er wel een minieme aanzet.

Maar doorgaans gaat het van “het gladde, elitaire neoliberalisme dat Macron vertegenwoordigt”, over “Ondertussen zucht de gemiddelde Nederlandse burger al dertig jaar onder de knoet van het neoliberalisme”, “Want neoliberalism rules.” en “neoliberale economen (zijn) geen wetenschapper meer maar gelovige in een ontwrichtend economisch systeem” tot “vakmensen zonder ziel en hedonisten zonder hart. Het is de metafysische leegte van het neoliberalisme.”

Daar ben je niet veel mee opgeschoten, behalve dat je blijkbaar knoflook en kruis moet bovenhalen. Er zijn ook nauwelijks door Engelen en co verklaarde neoliberalen die zich als dusdanig uiten.

Full disclosure: Ja, als neoliberaal betekent dat je als econoom je inspiratie haalt bij onder meer Smith, Hume, Bastiat en Mill; als je, net als hen, erkent dat er in de economie een belangrijke rol is weggelegd voor een efficiënte overheid, dan ben ik misschien ook een neoliberaal, al vind ik dat etiket te vernauwend omdat het enkel nog als scheldwoord wordt gebruikt.

Fuller disclosure: Ja, als ik in Nederland zou wonen, zou ik wellicht voor het door Engelen verfoeide D66 stemmen (en zeker niet voor de Partij van de Dieren, waar Engelen in militeert).

Het is ook vreemd dat Engelen geen aandacht heeft (nogmaals, voor zover ik kon nagaan) voor een toch wel stevig argument tegen de stelling dat Nederland en de EU “al dertig jaar onder de knoet van het neoliberalisme” leven.

Als er een basisprincipe is dat zogeheten neoliberalen bij vriend en tegenstander verenigt, dan is het hun pleidooi voor een kleinere rol van de staat.

Welnu, over de periode die Engelen aanschouwt, zijn de Nederlandse overheidsuitgaven als percentage van het BBP geëvolueerd van 43 procent (in 2007) tot 46 procent (in 2021), met weliswaar een dieptepunt in 2019, vlak voor de coronacrisis (42 procent).

Heeft Nederland daarmee het overheidsbeslag op de economie afgebouwd? Er zijn pogingen geweest. En het land presteert beter, of slechter, nargelang je visie, dan het EU gemiddelde (52 procent) en België (bijna 60 procent).

Maar in mijn hoofd alleszins gaan een (niet fors dalend) overheidsbeslag van boven de 40 procent en “onder de knoet van het neoliberalisme” leven niet echt samen.

Maar ik ben dan ook geen expert …