Zijn we extreme armoede aan het uitroeien? Noah Smith antwoordt Philip Alston

De Amerikaanse economist en Bloomberg columnist Noah Smith reageert op een Guardian op-ed die Philip Alston schreef naar aanleiding van zijn eindrapport als speciale rapporteur over extreme armoede en mensenrechten voor de VN.

Noah Smith maakt volgende punten contra Alston:

  1. The lower the poverty threshold, the more important it is. Reducing $1.90/day poverty is more important than reducing $3.10/day poverty, which is more important than reducing $5.50/day poverty, etc. etc.
    Dismissing the $1.90 threshold is therefore ridiculous…
  2. The article’s author dismisses the idea that growth reduces poverty. Growth reduces poverty far more than anything else.
  3. The author equates “growth” with laissez-faire economic policies, which is wrong. He then dismisses China, discounting its impact on poverty reduction because he believes its growth didn’t come from laissez-faire policies.
  4. The author makes a number of assertions that are just flat-out wrong, such as that growth is correlated with increasing hunger and a reduction in the number of living-wage jobs. In fact, the exact opposite is true.

Conclusie:

By insisting we A) ignore important poverty reduction metrics, B) equate economic growth with laissez-faire policies, and C) discount the experience of China, the author does a vast and grievous disservice to the poor people of Earth, and to efforts to make them less poor.


Zijn we extreme armoede aan het uitroeien? Een domper op de feestvreugde

De Australische jurist en economist Philip Alston rondde zijn 2014-2020 mandaat als speciale rapporteur over extreme armoede en mensenrechten voor de VN zopas af met een behoorlijk ontnuchterend eindrapport (“advance unedited version” en een interview in The Guardian).

Huge progress has been made in improving the quality of life for billions of people over the past two centuries, but it does not follow that “extreme poverty is being eradicated.” … The first part of this report criticizes the mainstream pre-pandemic triumphalist narrative that extreme poverty is nearing eradication. That claim is unjustified by the facts, generates inappropriate policy conclusions, and fosters complacency.

De triumphalist narrative waar Alston tegenin gaat, is het hoofdzakelijk op economische groei gebaseerde verhaal van onder meer Steven Pinker (Enlightenment Now, 2018), Hans Rosling (Factfulness, 2018), de recente Nobelprijswinnaars Abhijit Banerjee and Esther Duflo (How Poverty Ends, 2020), en in eigen land vooruitgangsdenker Maarten Boudry, en ja, ook deze blog.

De cijfers zijn gekend. Tussen 1990 en 2015 daalde het aantal mensen in extreme armoede wereldwijd van 1.9 miljard naar 736 miljoen, waardoor het percentage extreem armen daalde van 36 naar 10 procent van de wereldbevolking.

Alston haalt in zijn rapport de basis van die berekening onderuit. “Extreme armoede” is gebaseerd op de international poverty line (IPL) van de World Bank. Die lijn staat vandaag op 1.90 dollar per dag tegen purchasing power parity, waarmee werkelijke koopkracht over verschillende landen kan vergeleken worden. Voor Portugal, bijvoorbeeld, zou dat neerkomen op 1.41 euro.

De IPL is belangrijk omdat zij als referentiepunt dient voor zowel de Millenium Development Goals als voor de Sustainable Development Goals (SDG’s) waarmee alle lidstaten van de VN zich in 2015 voornamen om tegen 2030 de extreme armoede uit de wereld te helpen.

Een van de problemen van de IPL die Alston aanhaalt, is dat ze destijds berekend werd op basis van een gemiddelde van nationale armoedelijnen van vijftien van de armste landen ter wereld, de meeste Sub-Sahara. Daardoor konden die armste landen sneller een verbetering rapporteren. Maar de maatstaf hield minder rekening met armoedefactoren in net iets minder arme landen en in noordelijker landen, waar kleding en huisvesting belangrijker factoren zijn om aan armoede te ontsnappen.

Maar de belangrijkste kritiek op de IPL van 1.9 PPP dollar per dag is natuurlijk dat ze “a scandalous lack of ambition” toont.

De Amerikaanse economische historicus Robert Allen berekende (en hier in een toegankelijker artikel), op basis van de laagst mogelijke kosten van een dieet van 2,100 calorieën per dag en drie vierkante meter levensruimte, een maatstaf van 2.63 dollar per dag in de armste landen en 3.96 dollar in de rijkere landen.

Op basis van nog een andere maatstaf, 5.5 dollar per dag, is het aantal armen wereldwijd nauwelijks gedaald tussen 1990 en 2015, van 3.5 miljard naar 3.4 miljard mensen, of van 67 procent tot 46 procent van de wereldbevolking.

Maar vergeet die hogere maatstaven. Waar het in 2015 haalbaar leek om tegen 2030 zero-armoede te bereiken tegen 2030, gemeten met de povere IPL, beginnen de Wereldbank en andere internationale organisaties nu toe te geven dat zelfs dat niet meer haalbaar is.

En dat was pre-Corona.

De pandemie, die de armsten wereldwijd het ergst zal treffen, zowel in ziekte als in economische gevolgen, zal volgens Alston alle vooruitgang teniet doen die we de voorbije drie jaar geboekt hebben, en zal 176 miljoen mensen onder de 3.2 dollar armoedelijn duwen.

De eerste twee delen van het rapport, waarin Alston stelt dat extreme armoede niet uitgeroeid geraakt, en waarin hij oproept de Sustainable Development Goals te herzien, zijn zeer factueel en overtuigend.

Het derde deel, Steps towards ending poverty, waarin hij zeven maatregelen bespreekt om extreme armoede wel de wereld uit te helpen, is korter door de bocht en minder factueel. Het is politiek controversieel en nogal eenzijdig, maar wel interessant.

De uitspraak dat “The failure to take the necessary steps to eliminate [poverty] is a political choice” kan ik volgen. Het kortere en populistischere “Poverty is a political choice“, dat Alston tweemaal gebruikt, behoeft op zijn minst historische duiding.

De stelling dat “If every country reduced its Gini index [een maatstaf van ongelijkheid] by 1 percent per year, it would have a larger impact on global poverty than increasing each country’s annual growth one percentage point above current forecasts“, die Alston ontleent aan een World Bank Working Paper van Christoph Lakner e.a., duidt op een mechanistische visie op de relatie tussen armoede en ongelijkheid die bediscussieerbaar is (en hier).

De aanbevelingen waarin Alston Emmanuel Saez en Gabriel Zucman (How to Tax Our Way Back to Justice) volgt, zijn ook controversieel. De Amerikaanse economist John Cochrane bood er op zijn blog in een vijfdelige serie grondig weerwerk tegen. Ten zeerste aanbevolen lectuur voor als we binnenkort ook hier te lande de discussies over rijkentax nog eens gaan voeren.

Alston eindigt met een oproep om de rol van de overheden in armoedebestrijding te herdenken en met een stevige uithaal naar het beroep op filantropie en CSR-achtige initiatieven om armoede de wereld uit te helpen.

Businesses are not motivated, managed, empowered, or incentivized to perform many of the essential public functions being systematically outsourced to them. This trend represents an abdication of responsibility by governments and international organizations. Some philanthropists have profited from many of the very patterns driving poverty … Despite claims of greater private sector efficiency, there is little efficient about tens of thousands of foundations, each with duplicate staff and overhead, competing to identify and implement worthwhile projects.

Wenkbrouwengefrons ten huize van Bill en Melissa Gates.

Addendum: de opvolger van Philip Alston als speciale rapporteur over extreme armoede en mensenrechten voor de VN is de Belgische jurist en professor aan de UCL Olivier De Schutter, die van 2008 tot 2014 al speciale rapporteur was voor de VN over het recht op voeding. De Schutter stelde gisteren 7 juli het rapport van Alston voor aan de VN.


Oei, geen groei (2 en slot)

In een vorige post toonde ik dat de degrowth-beweging historische wortels heeft die – bizar genoeg, of net niet – teruggaan tot het moment dat Westerse economieën begonnen te groeien na eeuwen stagnatie.

De lijst toonaangevende degrowth-auteurs is natuurlijk veel langer dan het exemplarisch lijstje auteurs die ik citeerde. Maar laten we ervan uitgaan dat ik mijn degrowthers gelezen heb. Welnu, ik ben wijzer geworden, maar geraakte niet overtuigd, noch door de theorieën, noch door de feiten.

Overigens, je kan veel zeggen over groei, maar niet dat het geen super-interessant fenomeen is. Hoe komt het dat een economie groeit? Kunnen we een economie doen groeien? Hoe komt het dat economische groei pas in de tweede helft van de 18de eeuw opgedoken is als fenomeen dat onlosmakelijk verbonden lijkt met (toen: Westerse) economieën? Hoe komt het dat het ene land groeit en het andere soms decennialang niet of nauwelijks?

Het zijn letterlijk levensbelangrijke vragen, waar economen eigenlijk nog geen sluitend en eensgezind antwoord op gevonden hebben. Dat alleen al zou de degrowthers (en de pro-growthers) tot voorzichtigheid moeten manen.

Ziehier dus: een pleidooi voor groei in negen bedenkingen, die volgens mij niet altijd voldoende beantwoord worden door het meest fanatieke deel van de degrowth-beweging.

  1. Groei is een wonderbaarlijk en moeilijk te vatten fenomeen, vooral samengestelde groei. We kennen het verhaal van de Iraakse geleerde Ibn Khallikan, die in 1256 al uitlegde hoe je op een schaakbord, beginnend met 1 rijstkorrel op het eerste vak, 2 op het tweede, 4 op het derde, uiteindelijk op het 64ste bord zou uitkomen met 18 triljoen rijstkorrels, 5 miljard zwembaden vol rijst.

    Het verschil tussen een economische groei van 1 procent per jaar en 2 procent per jaar lijkt triviaal. Maar met de eenvoudige “verdubbelregel van 70” (70 gedeeld door het groeipercentage = het aantal jaren om te verdubbelen) vinden we dat een economie bij een groei van 2 procent elke generatie verdubbelt (70:2=35jaar). In China, waar de economie de jongste jaren groeide met 7 procent per jaar, verdubbelde de economie dus om de tien jaar.

    Dat is fenomenaal. En vooral: dat is exact wat gebeurd is in de afgelopen +/- 200 jaar, eerst in de Westerse economieën, dan ook elders.

    Historicus en econoom Deirdre McCloskey noemt het The Great Fact: het grote feit dat nog altijd niet helemaal verklaard is, en dat steevast mis- of onderkend wordt. Rond het jaar 1800 leefden we op 3 dollar per dag. En voor zover we toen wisten, zouden onze kinderen, kleinkinderen en achterkleindkinderen met datzelfde bedrag moeten blijven rondkomen, elke dag. Vandaag 2020, is dat, give or take, 100 dollar per dag. Een stijging met 3,233 procent. Sta er toch even bij stil.

  2. 3,233 procent is wellicht nog abstract. Concreter dan. Groei zorgt ervoor dat we minder moeten werken voor dezelfde consumptie, of dat we even lang kunnen werken voor meer consumptie.

    Steven Horwitz berekende het op kortere termijn, met vergelijkbare prijzen en gestegen uurlonen. Onze ouders moesten in 1975 ongeveer 5.5 uur werken om zich een broodrooster te veroorloven. In 2011 vergde diezelfde (neen, een fel verbeterde) broodrooster 51 minuten werk. Een wasmachine: 100 uren werk in 1959, 23 uur werk in 2013. Een televisietoestel: 128 uren werk in 1959, 21 uur werk in 2013.

  3. Het televisietoestel brengt ons bij een volgende, onderbelichte en ook bediscussieerbare kwestie. Het tv-toestel van 2013, waarvoor we maar een zesde van de tijd moesten werken vergeleken met 1959, is ook veel beter van kwaliteit dan een TV-toestel uit 1959. Die kwaliteitsverbetering wordt niet eens meegerekend in de kwantitatieve groeiverhalen.

    Niet alleen ons tv-toestel, maar ook onze gezondheidszorg en onze auto’s zijn verbeterd tegenover die van vorige generatie; de keuze en consumptie van ontspanning, cultuur en lectuur zijn toegenomen; onze woningen zijn comfortabeler geworden.

    Economist en fellow aan het American Enterprise Institute Bret Swanson berekende dat een iPhone van 2016 in 1991 12.7 miljoen dollar zou gekost hebben om te produceren. We kunnen daar schamper over doen, maar we hebben hem toch allemaal in onze zak.

  4. Het eenvoudigste en tegelijk krachtigste argument voor groei is volgens mij dit: Stel dat we samen beslissen om niet te groeien; als ik dan om welke reden ook groei (volgens een bepaalde maatstaf), dan moet jij per definitie krimpen (volgens diezelfde maatstaf).
    Mijn verbetering is jouw verslechtering. Zero-som denken, terwijl economie in essentie win-win is.

  5. Mijn standaard economische vraag: hoe gaan we dat organiseren? Welke honderdduizenden afspraken zouden we zelfs in een eenvoudige gesloten economie moeten maken om niet te groeien?

    Groei komt voor een deel vanzelf; voor een deel is er ook vraag naar. Hoe gaan we die dynamieken lamleggen?

  6. Daarbij aansluitend: degrowth is natuurlijk een Euro- en VS-centrische vraag. Gelukkig erkennen ook de meeste degrowthers dat.
    Maar de implicaties van Afrika en andere arme delen van de wereld te laten bijbenen, zijn natuurlijk veel groter dan dat we dan armoede uit de wereld hebben gebannen.

    De 800 miljoen mensen (60 miljoen erbij door Corona) die zich de komende jaren hopelijk uit de extreme armoede gaan groeien, en het 1.7 miljard dat zich uit armoede (minder dan 3 dollar per dag) zal worstelen, wat gaan die doen? Onderwijs volgen, ondernemen, uitvinden, handel drijven, natuurlijk. Hetzelfde als wat wij de afgelopen 200 jaar gedaan hebben.
    Hoe kunnen we verwachten dat dat de wereldwijde groei niet zal beïnvloeden?

  7. Dat effect van de toevoeging van nieuwe kennis aan de wereldbevolking is heel belangrijk in het groei/degrowth-debat.

    Degrowth focust zich vaak op grondstoffen, die eindig zijn. Kennis daarentegen groeit naarmate er meer van gebruikt wordt, omdat kennis non-rivaal is (we kunnen samen dezelfde kennis gebruiken zonder dat die “opgebruikt” wordt) en doordat er sterke netwerkeffecten spelen (in een groep van 1000 mensen zal kennis zich explosief sneller verspreiden dan in een groep van 100 mensen; of anders gezegd: de waarde van kennis vergroot exponentieel naarmate er meer mensen gebruik van maken).

    De Amerikaanse Nobelprijswinnaar Economie en ex-chief-economist van de World Bank Paul Romer verwoordt het mooi: “Economic growth springs from better recipes, not just from more cooking.”

  8. Waarmee we in het klimaatdebat zitten. In de kookmetafoor van Paul Romer bekijken klimaatpessimisten en degrowthers groei teveel vanuit het “more cooking” paradigma (meer middelen en grondstoffen gebruiken) en te weinig vanuit het “better recipes” paradigma (meer capaciteit creëren met dezelfde middelen).

    Het getuigt van een groot cultuurpessimisme als we geloven dat alle opportuniteiten voor de verbetering van productiviteit en efficiëntie (better recipes) opgebruikt zijn. Decoupling (het verder loskoppelen van groei en gebruik van grondstoffen) is een reële mogelijkheid, zeker naarmate we een beroep kunnen doen op een steeds grotere kennispool ((6) en (7)).

    Maar het dilemma is reëel, want volledige decoupling bestaat natuurlijk niet. Stimuleren we groei nu om straks beter het hoofd te kunnen bieden aan klimaat- en andere uitdagingen (de volgende virusuitbraak)? Of nemen we het zekere voor het onzekere en gaan we groei afremmen of stoppen?

    Het probleem is dat we, om uit dit dilemma te geraken, geen andere keuze hebben dan inzichten uit redelijk exacte wetenschappen en technologie te combineren met inzichten uit de veel minder exacte en veel meer ideologisch geladen wetenschap die de economie is. En op het einde moeten er politieke keuzes worden gemaakt.

  9. Betekent groei automatisch vooruitgang? Groeit welzijn naarmate welvaart toeneemt? Ook hier is de jury nog aan het beraadslagen.

    Er zijn heel wat indicaties dat welzijn en geluk wel degelijk toenemen met welvaart tot op een zeker niveau, maar dat vanaf een bepaald niveau van welvaart geluk en welzijn niet meer meegroeien. Dat is de zogenaamde Easterlin-paradox, naar de Amerikaanse economist Richard Easterlin (die mij ook de naam van deze blog bezorgde).

    De Amerikaanse politieke economist Benjamin Friedman toonde in The Moral Consequences of Economic Growth (2005) in een grondig historisch onderzoek aan (niet helemaal overtuigend volgens mij) dat groei leidt naar opener en democratischer samenlevingen.

    Deirdre McCloskey houdt in haar magistrale “Bourgeois” trilogie in haar heel eigen stijl een ontzettend gedocumenteerd pleidooi voor Bourgeois Virtues, Bourgeois Dignity en Bourgeois Equality. En voor groei dus. Zij noemt het: geef mensen de gelegenheid “to have a go“.

    Zelf denk ik dat een agnostische houding over het verband tussen groei en welzijn, zeker voor groei op middellange termijn, intellectueel eerlijker is dan wat zowel de extreme vooruitgangsdenkers als de anti- en degrowthers propageren.

Ik hoop dat de lezer begrijpt dat het lijstje van bedenkingen over groei hierboven heel onvolledig is. Er zijn heel wat zaken die ik (nog) niet aangeraakt heb.

Hoe meten we groei? Is het BBP daar de beste maatstaf? Internationale instellingen zoals de Verenigde Naties gebruiken al dertig jaar de Human Development Index (HDI), die in 1990 ontwikkeld werd door de Pakistaanse economist Mahbub ul Haq en de Indische economist en Nobelprijswinnaar Amartya Sen, als een indicator die mensgerichter is dan het koude BBP.

Onderzoekers van het International Institute for Applied Systems Analysis en de Hong Kong University of Science and Technology onderzochten recent of een alternatieve maatstaf, de Human Life Indicator (HLI), niet nog een vollediger beeld geeft van ontwikkeling, onder meer door meer rekening te houden met ongelijkheid in verwachte levensjaren, met ongelijkheid tegenover de dood dus (een uitdrukking van mijn leermeester Herman Deleeck).

Zal groei de komene jaren jobs opleveren? Of kijken we voor de nabije toekomst naar jobloze groei, of enkel groei in welbepaalde hoogopgeleide jobs?

Het fenomeen groei verdient een open en voortdurend debat. De degrowthers voegen zeker argumenten toe aan dat debat, maar ze beslechten het niet.


Oei, geen groei? (1)

Ik ben op een missie tegen de degrowthers. En nu ze in denkoefeningen over de post-Corona economie nieuwe energie lijken te vinden, mag er ook wat tegengas gegeven worden.

Degrowth is in de mode. Ruben Mooijman analyseert in een recente column in De Standaard (beperkte toegang) de aanpak van Nieuw-Zeeland, waar rolmodel Jacinda Ardern een beleid voorstelt waarin economische groei niet langer centraal staat. In die column verwijst Mooijman naar een rapport van de Britse NGO Positive Money, met als niet mis te verstane titel The Tragedy of Growth.

John Cassidy maakte in februari van dit jaar in de New Yorker een goed overzicht van de degrowth beweging. Open Democracy riep in In defence of degrowth socialisten en klimaatactivisten op zich gezamenlijk achter degrowth te schragen.

Toekomstverkenner Stefaan Vandist stelt in het juninummer van SamPol in een ander goed overzicht van degrowth-ideeën dat “natiestaten lijden aan obesitas” en citeert groeiscepticus Kees Klomp, die zegt dat landen overontwikkeld zijn als welvaart ten koste van welzijn gaat.

Het is niet helemaal fair degrowth een modegril te noemen. Degrowth-ideeën stonden al op de agenda van in het prille begin van de kapitalistische economie, en zijn er sindsien eigenlijk altijd op blijven staan.

De toon werd natuurlijk gezet door Thomas Robert Malthus, die in zijn pessimistische Essay on the Principle of Population (1789) voorspelde dat elke productiviteitsstijging (in zijn tijd hoofdzakelijk van voedingsproductie) zou gevolgd worden door een bevolkingsstijging, die dan weer zou zorgen voor armoede en catastrofes.

De 19de eeuwse filosoof en economist John Stuart Mill hield in zijn Principles of Political Economy (1848, het jaar waarin Marx en Engels hun Communist Manifesto publiceerden) al een pleidooi voor de stationary state:

Towards what ultimate point is society tending by its industrial progress?
It must always have been seen, more or less distinctly, by political economists, that the increase of wealth is not boundless: that at the end of what they term the progressive state lies the stationary state, that all progress in wealth is but a postponement of this, and that each step in advance is an approach to it.
I am inclined to believe that it would be, on the whole, a very considerable improvement on our present condition. I confess I am not charmed with the ideal of life held out by those who think that the normal state of human beings is that of struggling to get on; that the trampling, crushing, elbowing, and treading on each other’s heels, which form the existing type of social life, are the most desirable lot of human kind, or anything but the disagreeable symptoms of one of the phases of industrial progress.

John Stuart Mill (1848). Principles of Political Economy

John Maynard Keynes pikte dat idee op in zijn essay Economic Possibilities for our Grandchildren (1930). Keynes voorspelde dat binnen 100 jaar (2030 dus), dank zij een voortdurende groei van de productiviteit, vrijwel iedereen in de Westerse wereld verlost zou zijn van het juk om te moeten werken om te overleven. Ons belangrijkste probleem zou worden hoe we de resterende uren zouden invullen van de 15-urige werkweek die nog nodig zou zijn om te voldoen aan onze basis-economische noden.

Thus for the first time since his creation man will be faced with his real, his permanent problem – how to use his freedom from pressing economic cares, how to occupy the leisure, which science and compound interest will have won for him, to live wisely and agreeably and well. The strenuous purposeful money-makers may carry all of us along with them into the lap of economic abundance. But it will be those peoples, who can keep alive, and cultivate into a fuller perfection, the art of life itself and do not sell themselves for the means of life, who will be able to enjoy the abundance when it comes.

John Maynard Keynes (1930). Economic Possibilities for our Grandchildren

In 1972 publiceerde de Club van Rome The Limits to Growth, waarin wetenschappers onder meer voorspelden dat, door de uitputting van grondstoffen, de wereldwijde industriële productie rond 2008 zou pieken en daarna scherp dalen, en dat de wereldwijde voedselproductie per capita zou pieken rond 2020. De meeste wetenschappelijke voorspellingen van het rapport bleken achteraf veel te pessimistisch, maar de Malthusiaanse toon was nog maar eens gezet.

De Britse economist en toneelschrijver Tim Jackson publiceerde in 2009 het invloedrijke Prosperity without Growth, waarin hij de mythe van de decoupling probeerde te ontkrachten en een ecologisch alternatief bood. Decoupling verwijst naar een economie die kan groeien zonder de ecologische druk te verhogen. Het debat tussen believers en non-believers in decoupling woedt nog steeds.

Volgende post: Een pleidooi voor groei. Genuanceerd.

Wordt vervolgd