Slimmer werken door Corona: dark kitchen industry

In de reeks “slimmer werken door Corona”, afdeling horeca. Anekdotische evidentie leerde al dat mijn vaste ontbijtstek tijdens Corona dankzij thuisleveringen, die ze “aan de lopende band” konden maken, een grotere omzet realiseerde dan vóór Corona.

In Parijs is er in dezelfde periode een pizza-leverancier gestart, Cala. Nu pas is bekendgemaakt dat de pizza’s van Cala gemaakt worden door een robot.

Cala, opgericht door de toen 19-jarige Ylan Richard, kon kwaliteitsvolle pizza’s maken en leveren vanaf 8€. Het restaurant scoort in de top 1% voor afhaalrestaurants in Parijs.

Door de keuken te vervangen door een robot die maar drie vierkante meter inneemt, en geen zitplaatsen te voorzien, bespaart Cala al minstens 60 procent op vastgoedkosten, die typisch een derde van de kosten van een restaurant uitmaken.

De andere derden zijn voor voor arbeid, waarop Cala ook kan besparen, en voor grondstoffen.

De besparingen gaan dan voor een deel in betere grondstoffen.

“Op die drie vierkante meter kunnen we 1,200 maaltijden per uur klaarmaken,” citeert Sifted, een nieuwssite over startups in Europa, de oprichter. “Een McDonald’s kan op 125 vierkante meter maar 550 maaltijden per uur serveren.”

Cala, zo leerde ik uit het artikel, maakt deel uit van de opkomende dark kitchen industry, aka cloud kitchens, waar enkel afhaalmaaltijden worden geproduceerd.

De technologische innovatie van keukenrobotten opent nog andere mogelijkheden voor nieuwe industrieën. Alex Tabarrok fantaseert over top chefs die hun recepten verdelen via cloud kitchens, of een abonnementendienst voor receptenalgoritmes voor particulieren met keukenrobots.

Zegt een zure commentaar onder de post op marginal revolution over Cala:
“A robot would be an improvement over any native French pasta chef.”

Louis de Funès draait zich in elk geval om in zijn graf.


China volgen is niet evident. Een tip (2)

Het meest recente en bijzonder belangwekkende nieuws uit China is de zwenking die president Xi Jinping neemt over de sturing van de Chinese maatschappij en economie door de overheid.

Andrew Batson, die ik in vorige post tipte als een heel goede filter voor het nieuws uit China, heeft daar twee recente posts over (en hier).

Het nieuws uit China ging deze zomer over het plotse hardhandig optreden van de Chinese overheid tegenover bedrijven en bedrijfsleiders. Dat gaat zeer breed, van boetes en inperkingen voor internetbedrijven, bijlesgevers, de gamingindustrie, en de onlineverzekeringen tot verbod of inperkingen op cryptomunten en zelfs boybands, en gevangenisstraffen of zelfs terdoodveroordelingen voor corrupte zakenlui.

De interpretaties van deze golf van overheidsingrijpen, zo vat Batson samen, gaan van het onschuldiger “de Chinese overheid doet wat Westerse overheden eigenlijk ook graag zouden doen”, tot het grimmiger “Xi Jingping brengt het socialisme terug”.

Die tweede interpretatie, die ook die van De Standaard is in een recente podcast, China’s oorlog tegen private bedrijven is behoorlijk fout, denk ik in navolging van Batson.

De nieuwsberichten gaan over maatregelen tegen concurrentievervalsing en monopolies, over bescherming van data, privacy en intellectuele eigendom, over arbeidsomstandigheden en over regelrechte corruptie.

Wat de Chinese overheid daarmee lijkt te doen, is geen “inperking van de vrije markt door de partij”, zoals De Standaard stelt, maar net een versterking van de regels die de vrije markt moeten vrijwaren.

Het verschil met hoe het Westen het aanpakt, lijkt dan vooral te zitten in de druk die de overheid blijkbaar kan en wil uitoefenen. Waar we in het Westen in niet geringe mate een beroep doen op zelfregulering en een verondersteld ethisch besef van ondernemers, zegt de Chinese overheid: zo, niet anders en snel, en wie niet horen wil, zal voelen.

Het verhaal gaat overigens ook breder dan harde maatregelen tegen bedrijven. Een van de mantra’s van president Xi Jinping sinds begin dit jaar, en ondertussen verheven tot een van China’s politieke prioriteiten, is common prosperity, welvaart voor allen. China heeft blijkbaar gekeken naar de evolutie van het kapitalisme in het Westen en heeft zich, in retoriek althans, voorgenomen om het ongelijkheidsprobleem aan te pakken voor het ontwrichtender wordt.

Nog een persoonlijke anekdote over die evolutie van het kapitalisme in het Westen. Tijdens mijn reportagreis in China, begin jaren 1990, was de lectuur die ik meehad in de valies op. In een boekenwinkel heb ik toen een van de weinig Engelstalige boeken gekocht die er te vinden waren, een slordig gedrukte Charles Dickens. Helaas ben ik vergeten dewelke. Maar de confrontatie en vergelijking tussen Dickens, die het Engeland van het midden van de 19de eeuw beschreef, en de realiteit van China aan het einde van de 20ste eeuw was een interessante historische lens om naar China te kijken.

Hoe pakken we grote en groeiende ongelijkheid aan? “Bij ons” zijn we ondertussen bijna geconditioneerd om te grijpen naar hogere belastingen en door de overheid georganiseerde herverdeling.

Zegt Batson: “It does not sound like “common prosperity” is going to produce a radical increase in taxation or redistribution.”

In een zeer inzichtelijke post, Contributing to common prosperity is compulsory, legt hij uit hoe de Chinese overheid door min of meer subtiele druk bedrijven en rijke ondernemers alvast kan nudgen om meer dan een steen bij te dragen om de ongelijkheid te milderen.

Batson verwijst onder meer naar een berekening van Fortune, waaruit blijkt dat vijf van de rijkste Chinese ondernemers in de jongste acht maanden 13 miljard dollar hebben geschonken aan liefdadigheidsorganisaties en -initiatieven.

Die georganiseerde filantropie, met wellicht meer dan zachte druk van de overheid, lijkt het midden te houden tussen de Amerikaanse versie, waar bedrijven en ondernemers zich met enorme belastingvoordelen een goed geweten kopen, en de Europese versie, die alles, ook de organisatie van de herverdeling, aan de staat overlaat.

Wat er aan de hand is, aldus Andrew Batson, is dat de Chinese overheid haar sturing van de economie en van de maatschappij op een systematische en doordachte manier aan het uitbreiden is van een focus op groei en sturing van welbepaalde industrieën (zware industrie, dan consumentengoederen, dan high tech) naar een veel bredere waaier van maatschappelijke domeinen. Een “industrial policy for everything“. Maar dan wel in het algemene kader van een vrijemarkteconomie.

In zijn meeste recente post, Industrial policy, but for the whole society, geeft Batson een samenvatting en commentaar bij een lezing door Barry Naughton aan Stanford University, The Summer of 2021: Consolidation of the New Chinese Economic Model.

Barry Naughton is de So Kwan Lok Chair of Chinese International Affairs aan de University of California San Diego, School of Global Policy & Strategy. Hij is volgens Batson een van ‘s werelds meest gerespecteerde economisten als het over China gaat. Zijn boek The Chinese Economy: Transitions and Growth (2007) is een standaardwerk.

Naughton, zo vat Batson samen, stelt dat “we’re seeing the consolidation of a new model, in which the Chinese government decisively steers a predominantly market economy.”

Wat we in de zomer van 2021 meemaakten, volgens Naughton, is dat de Chinese overheid vrij plots haar (economische) beleidsdoelstellingen uitbreidde van twee (economische groei en high-tech ontwikkeling) naar een portfolio van zes of meer.

Naughton maakt het lijstje, dat wellicht niet volledig is:

  1. Data security and control
  2. De-risk and enhance control of the financial risk
  3. Raise the birth rate by reducing the burden on families
  4. Rebuild new decentralized cities, while keeping housing prices low
  5. Reduce carbon emissions, pollution and global warming
  6. Common Prosperity

De reden dat deze uitbreiding van beleidsdoelstellingen als een schok ervaren werd, zowel binnen als buiten China, was niet alleen dat ze zo plots kwam, maar ook dat de lijst van deze doelstellingen ingebouwde conflicten heeft, en dat het nog niet duidelijk is welke instrumenten de overheid zal gebruiken om ze te bereiken.

Vindt Batson: “Preliminary conclusions anyway — no doubt the Chinese government will give us plenty more to figure out in coming months.”

Lees de volledige post, en andere posts van Andrew Batson.


China volgen is niet evident. Een tip (1)

China is niet alleen op economisch vlak, maar ook in andere domeinen, een van de moet-volgen topics voor de hedendaagse geïnteresseerde mens.

Maar hoe begin je daaraan?

Voor algemeen nieuws en inzichten zijn, zoals meestal, The Economist en de Financial Times de beste bronnen. Zij hebben reporters ter plaatse, en slimme specialisten die zich volledig kunnen toeleggen.

Economisch blogger Tyler Cowen probeert ook bij te blijven en signaleert vaak interessant leesvoer (het beste algemeen boek over China?)

In Vlaanderen is De Tijd vrij volledig in het volgen van het belangrijkste economisch nieuws. De Standaard journaliste Giselle Nath, die ook onder meer India en Afghanistan moet volgen, schrijft af en toe een interessante analyse.

Mijn interesse in het economische verhaal van China is vroeg begonnen. Als redacteur Economie op De Standaard kon ik begin jaren 1990, na lang aandringen, een geweigerd visum door de Chinese ambassade en hulp van de (destijds alleszins) behoorlijk Maoïstische Vereniging België-China, een reis van vier weken maken door China (Bejing, Shanghai (toen nog een wereldstadje in opkomst), Wuhan(!), een of ander modeldorp waar elk gezin een Passat had, en waar, zo bleek tijdens het bezoek, de Mexx-broek die toen aanhad moest geproduceerd zijn, Shenzen, Tsingtao (voor de brouwerij) en Hongkong).

Het was het prille begin van de economische groeispurt van China. De artikelenreeks die ik nadien geschreven heb, was geen topjournalistiek. Ik was onvoldoende voorbereid, had teveel aan het handje moeten lopen van plaatselijke toegewezen gidsen, sprak de taal niet, en weinig Chinezen spraken goed Engels. En mijn foto’s trokken op niets.

Maar ik heb toen wel gevoeld: hier staat iets te gebeuren dat de wereld gaat veranderen. En ik heb er een grote voorliefde voor de Chinese keukens aan overgehouden.

De tip dan.

Andrew Batson is sinds 2011 China research director for Gavekal Dragonomics een onafhankelijke researchfirma met bureaus in Hong Kong en Beijing, waar hij woont. Voordien was hij journalist voor onder meer The Wall Street Journal en Dow Jones in Beijing en Hong Kong.

Batson schrijft sinds 2013 een eigen blog waarin hij, met 2-3 posts per maand, een heel goede selectie maakt van nieuws, achtergrond, analyse, en lectuurtips over China.

Voor mij is hij de filter voor nieuws en vooral achtergrond over China. Er zijn er vast en zeker andere, maar dan zal Batson daar vroeg of laat ook wel naar verwijzen, is mijn indruk.

De blog is goed geschreven. Batson heeft een brede belangstelling: zijn jaarlijkse best-books lijst, fictie en non-fictie, breder dan China, is een snoepwinkel. En hij heeft ook een goede muzikale smaak.

Volgende post: Batson (en mezelf) over achtergrond en analyse van het meest recente nieuws uit China.


Zaterdag quote

The margin for the possible improvement of their lot is confined within narrow barriers which cannot be passed and the problem of their elevation is hopeless. As a body, they will not rise at all. A few, more energetic or more fortunate than the rest, will from time to time escape … but the great majority will remain substantially where they are. The remuneration of labor, as such, skilled or unskilled, can never rise much above its present level.

John Elliot Cairnes (1874). Some Leading Principles of Political Economy, p 291

*The Ethics of Capitalism. An Introduction* (2020)

De auteurs zijn Daniel Halliday en John Thrasher, twee Amerikaanse filosofen. Het boek presenteert zich en is opgebouwd als een inleidend handboek over politieke economie voor filosofen en economen. Maar het is zeer goed leesbaar voor een algemeen publiek, met voldoende verwijzingen en bronmateriaal voor wie dieper wil duiken.

Halliday en Thrasher zijn mild en kritisch pro-kapitalisme. Ze beginnen met de vaststelling dat Everyone Hates Capitalism en het boek kan gelezen worden als een poging om uit te leggen waarom dat niet helemaal terecht is. Maar ze zijn niet-dogmatisch, gaan de netelige vragen niet uit de weg, en als ze standpunten innemen, doen ze dat op een open manier, die studenten zal helpen om zelf kritisch te denken.

Ik miste een afsluitend hoofdstuk.

Wellicht het beste handboek over het onderwerp dat vandaag beschikbaar is. Het heeft ook een beperkte companion website, met onder meer een bonushoofdstuk over Capitalism and COVID.


Vrijdagse gevarieerde links

  • De Amerikaanse grande dame van de economische geschiedenis Deirdre McCloskey veranderde niet alleen van geslacht, maar ook, en vaker, van (economisch) gedacht. In een biografisch essay, Apologia Pro Vita Sua: A History of My Economic Opinions legt ze uit hoe en waarom.
    I was raised as a Democrat and then became a socialist and then a Keynesian and then an economic engineer and then gradually a classical liberal economist, though never what could be called a European-style conservative. And finally I became an exponent of the humanities in economic science, though continuing to look with favor on numbers.”
  • Een survey bij 10,000 economisten peilt naar hun opinie over het wat en hoe van economisch onderzoek.
  • Voor economisten: heel degelijke opfrissing van (de evolutie van) macro-economie sinds de begindagen tot nu.
  • The Economist heeft een voorspellingsmodel voor de Duitse verkiezingen van nu zondag 26 september. Ze gebruiken de jongste polls en gooien daar artificiële intelligentie, machine learning en expert analytics tegenaan.
  • Onwezenlijke time-lapse van de Melkweg. Nog al gezien, natuurlijk. Maar fotograaf Eric Brummel liet zijn camera roteren tegen dezelfde snelheid als de aarde, in de tegenovergestelde richting. Daardoor blijft de hemel stabiel en “zie” je de aarde draaien.

Pro-markt is niet pro-business

Elk jaar geven de Vlaamse en de federale overheid miljardensubsidies aan de bedrijven, niet omdat het goed beleid is, maar onder druk van de lobby’s …
Altijd duiken dezelfde argumenten op: die subsidies, elk jaar vele miljarden euro’s, zouden garant staan voor jobs, investeringen, innovatie, wat al niet. Die vermeende effecten zijn altijd erg abstract, moeilijk te bewijzen en laten veel ruimte voor gratuite beweringen.

Dat is uit een scherpe, factuele en goed geresearchede column van senior writer en bevlogen pen Marc Reynebeau van De Standaard.

De aanleiding is de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie dat de Belgische fiscus met de excess­-profit rulings illegale staatssteun aan multinationals verleent. Het Hof volgt daarmee Europees commissaris Margrethe Vestager, die al jaren die overwinstrulings aanvecht.

Reynebeau legt de vinger op een zeer zere wonde, die overal wel woekert, maar die in België te weinig wordt blootgelegd of aangeklaagd. Politici, ook en zelfs vooral als ze zich voorstanders van de markteconomie verklaren, zijn in hun handelen vaak niet pro-markt, maar pro-business. En dat is iets heel anders.

Een goed werkende kapitalistische vrije markt heeft een overheid nodig die de regels van die markt oplegt en afdwingt, en een level playing field creëert voor alle spelers.

Reynebeau reconstrueert hoe in het gekonkel rond de overwinstrulings alvast Open VLD, N-VA en CD&V, alledrie pro-markt (en anti-overheidsbeslag) in woorden, in daden gewoon pro-business zijn, en aan de leiband lopen van lobby’s. Waardoor ze het overheidsbeslag op de economie royaal laten stijgen.

De argumentatie die die politici dan aanvoeren – jobs! investeringen! innovatie! … – ontmaskert Reynebeau als abstracte retoriek, waar achteraf meestal heel weinig van terechtkomt, of die moeilijk hard te maken is.

Bijzonder kwalijk in dit duistere gebeuren is de draaideur tussen politiek en bedrijfsleven, waarmee de lobbyisten zichzelf en hun klanten op een discrete manier het leven gemakkelijk maken.

Reynebeau brengt nog eens onder de aandacht dat de kabinetschef van Johan Van Overtveldt, destijds als minister van Financiën een van de grote verdedigers van de overwinstrulings, na een passage van zes maanden op het kabinet Financiën, de politiek verliet en een advocatenkantoor begon dat zich specialiseerde in … overwinstruling.

(Z)olang politici voorrang blijven geven aan subsidiebeluste, discrete lobby’s en hun in woordenbrij verpakte dogma’s, zullen ze vrede nemen met ritueel gejammer over het hoge overheidsbeslag of over de vermeende, maar toch dringend te beteugelen gulheid van de welvaartsstaat.

Eentje om bij te houden.


Zaterdag quote

Hence they [the economists] can be called worldly philosophers, for they sought to embrace in a scheme of philosophy the most worldly of all of man’s activities – his drive for wealth. It is not, perhaps, the most elegant kind of philosophy, but there is no more intriguing or more important one. Who would think to look for Order and Design in a pauper family and a speculator breathlessly awaiting ruin, or seek Consistent Laws and Principles in a mob marching in a street and a greengrocer smiling at his customers? Yet it was the faith of the great economists that just such seemingly unrelated threads could be woven into a single tapestry, that at a sufficient distance the milling world could be seen as an orderly progression, and the tumult resolved into a chord.

Robert Heilbroner (2000). The Worldly Philosophers. The Lives, Times and Ideas of the Great Economic Thinkers, p 16. (7th edition, originally published 1953)

Slimmer werken door Corona: retail en horeca

De Belgische economie is nagenoeg hersteld van de effecten van Corona.

De dip en het herstel van Corona lijken dus wel degelijk V-vormig. Misschien gaan we zelfs naar een vierkantswortelherstel, waarbij we het welvaartsverlies van Corona meer dan inhalen, én op een steiler groeipad terechtkomen.

De reden zou kunnen zijn dat de structuur van onze economie (positief) veranderd is door Corona.

Een indicator voor die vierkantswortel-hypothese is alvast wat er aan het gebeuren is in retail (detailhandel).

De grafiek hieronder is een “achterkant-van-een-spreadsheet” berekening voor de evolutie van omzet en werkgelegenheid in die sector.

kleinhandel omzet werkgelegenheid

Het herstel van de omzet na de diepe dip in het tweede kwartaal van 2020 brengt de omzet in de kleinhandel weer op het niveau van vóór Corona.

De werkgelegenheid bleef in de Coronacrisis zelf min of meer op peil, dankzij de steunmaatregelen. Maar in het herstel volgt de werkgelegenheid de V-groei van de omzet niet. Dat kan een teken zijn dat de productiviteit in de retail fors gestegen is (grof gerekend: met 14 procent tegenover begin 2017).

Verdere opvolging en onderzoek zal moeten uitmaken hoe structureel en duurzaam die productiviteitsstijging is (wat is de rol van inflatie?).

De daling van de werkgelegenheid in de retail is betekenisvol. Kleinhandel vertegenwoordigt met 12 procent van de totale werkgelegenheid de tweede grootste sector in België, samen met industrie en na “Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening” (16 procent). Van het eerste kwartaal van 2020 tot het eerste kwartaal van dit jaar daalde de werkgelegenheid in de kleinhandel met 53,000, of 8 procent.

De daling van de werkgelegenheid – en stijging van de productiviteit – in de kleinhandel was weliswaar al structureel ingezet vóór Corona, wellicht onder invloed van e-commerce. Begin 2019 werkten nog 655,000 mensen in de kleinhandel; in het eerste kwartaal van dit jaar 560,000, bijna 100,000 minder.

Anekdotische evidentie zegt dat misschien hetzelfde gebeurd is in de horeca. Mijn vaste ontbijtstek werkt nu met een groter terras, maar met een personeelslid minder, dankzij de efficiëntie van bestellingen en betalingen via QR-codes. Tijdens Corona, zo vertelde de bazin mij, realiseerde ze dankzij thuisleveringen, die ze “aan de lopende band” konden maken, een grotere omzet dan vóór Corona.


*The Spirit of Green. The Economics of Collisions and Contagions in a Crowded World* (2021)

Economisten en groenen tref je niet zo vaak samen aan in bed. Het zijn andere karakters, ze hebben verschillende uitgangspunten, uiteenlopende doelstellingen.

Eigenlijk is dat bizar, want er is toch minstens een punt waar beide elkaar kunnen ontmoeten. Als economie ergens over gaat, dan is het over de efficiënte inzet van beperkte middelen. En dat is toch groen bij uitstek?

In The Spirit of Green doet economist William Nordhaus een verzoeningspoging en geeft hij een infuus van economisch realisme aan het groene debat.

Nordhaus (1941) is Sterling Professor of Economics aan de Yale University. Hij werkte samen met icoon Paul Samuelson aan zeven edities van Economics, wellicht het meest gebruikte basishandboek voor generaties van economiestudenten. Hij onderzoekt en publiceert over klimaateconomie sinds 1972 (!). In 2018 kreeg hij de Nobelprijs Economie voor zijn bijdrage aan klimaateconomie.

The Spirit of Green is klimaateconomie voor niet-economen. Nordhaus gaat back to basics, en begint zijn uitleg over Green Efficiency bij Arthur Pigou (1877-1959), de grondlegger van de welvaartseconomie en van het begrip externaliteiten, dat zo cruciaal is in klimaateconomie.

Van daar gidst hij de lezer methodisch en stap voor stap – soms op het schoolmeesterachtige af (inclusief de professorengrapjes – A more illuminating example is lighthouses (p 35)) door de opbouw van een economisch kader.

Dit economische kader past binnen een meer algemeen – filosofisch-ethisch – kader van het soort samenleving dat we wensen. Voor Nordhaus is dat een well-managed society (p 17-18): het is de well-ordered society van John Rawls, waar de nadruk op rechtvaardigheid ligt, maar met efficiëntie en welvaart als bijkomende doelen.

Die well-managed society heeft vier pijlers, waarop de doelen van een Green Society zullen moeten gebaseerd zijn: een degelijk wettelijk kader; goed ontwikkelde markten voor private goederen, waar bedrijven en consumenten de volle prijs van die goederen betalen; technieken en overheidsingrijpen om om te gaan met gevallen waar er door marktfalen externaliteiten optreden, waardoor bedrijven en consumenten niet de volle, echte prijs betalen; en een overheid die door corrigerende belastingen en uitgaven gelijkheid en rechtvaardigheid bevordert.

Binnen dat kader is voor Nordhaus de economische premisse van milieueconomie (p 30) dat in goed werkende markten de “juiste” hoeveelheden “juiste” goederen worden geproduceerd en geconsumeerd, maar dat er in gevallen van marktfalen negatieve externaliteiten optreden waardoor “verkeerde” hoeveelheden van “verkeerde” goederen worden geproduceerd en geconsumeerd.

De indicator voor “juist” en “verkeerd” is natuurlijk de prijs. Het klassieke voorbeeld van zo’n negatieve externaliteit is vervuiling: de producent van vervuiling rekent de schade van de vervuiling niet door in zijn prijs, waardoor consumenten het foute signaal krijgen en er teveel van gebruiken. De maatschappelijke kost (wat de producenten betalen om het goed te maken plus de vervuiling) is hoger dan de maatschappelijke opbrengst (uitgedrukt in de prijs die consumenten betalen).

Marktfalen en negatieve externaliteiten vereisen overheidsoptreden (de derde pijler van een well-managed society). De overheid kan de productie van een bepaald goed verbieden; of ze kan maximumgrenzen opleggen. Een derde mogelijkheid is de externaliteit te internaliseren door, via belastingen, de prijs van het schadelijke goed te verhogen.

Dit is de oplossing die Nordhaus, en met hem de meeste economisten, veruit prefereren, zeker in het geval van CO2.

“Economics points to one central and all-important truth about climate-change policy. This truth is so central that it must be stated and restated. For any policy to be effective, it must raise the market price of CO2, and other GHG [greenhouse gas] emissions.” (p 278)

Een hoger en, belangrijk, geleidelijk stijgende prijs voor koolstof en andere klimaatverstorende stoffen bereikt immers minstens vier doelen (p 278-279): hij geeft een duidelijk signaal aan consumenten: dit is waarop je moet besparen; het signaal naar producenten is al even duidelijk: zoek naar low-carbon alternatieven; de hogere prijs zal ook uitvinders en financiers stimuleren om naar alternatieven te zoeken; en een simpele prijsverhoging bevat in zich alle informatie, en bijhorende administratie- en promotiekosten, die anders relatief duur zou zijn om te verspreiden en te vergaren.

Een vijfde voordeel, tenminste als de overheid de prijsverhoging via belastingen realiseert, zijn natuurlijk hogere overheidsopbrengsten. Nordhaus rekent voor (p 200) dat de Amerikaanse overheid, die nu slechts 4 procent van haar uitgaven dekt met groene belastingen (en “zondebelastingen” zoals op tabak, alcohol en vuurwapens), dat aandeel zou kunnen verhogen tot 24 procent als ze die belastingen zou optrekken tot niveaus die de sociale kosten weerspiegelen. De ongelijkheidseffecten van zo’n belasting kunnen bovendien redelijk eenvoudig ongedaan gemaakt worden.

Een belasting, dus, met niets dan voordelen. Als dat geen ei van Columbus is.

Helaas.

De meeste ontwikkelde landen schuwen dit instrument. Alle OESO-landen heffen gemiddeld maar 5 procent van hun totale belastingen als milieubelastingen, hoofdzakelijk op autobrandstoffen (p 201, cijfers van 1995).

In Europa zijn er wel wat voorlopers. Finland was in 1990 het eerste land dat een koolstofbelasting hief. Andere landen volgden, maar met tarieven die meestal ondermaats bleven. En de politieke reacties bleven niet uit. De gelehesjesbeweging in Frankrijk is begonnen als protest tegen een verhoging van 10 eurocent aan de pomp. De Groenen in Duitsland hebben recent ook bakzeil moeten halen na een voorstel om de belasting aan de pomp op te drijven van 10 naar 16 cent per liter.

De Europese Unie hanteert een cap-and-trade systeem in plaats van rechtstreekse belastingen. Cap-and-trade stelt voor een volledige economie een plafond van rechten op om CO2 uit te stoten; uitstoters kunnen dan die rechten onder elkaar verhandelen. Het effect zou in principe hetzelfde kunnen zijn als een prijsverhoging door belastingen.

Nordhaus prijst de EU voor haar ETS (Emissions Trading System), haar versie van cap-and-trade, en geeft de Amerikaanse Democraten een veeg uit de pan omdat ze in hun Green New Deal dit ETS zelfs niet vermelden. Maar uiteindelijk ziet hij cap-and-trade als een tweede beste oplossing om de prijs van schadelijke stoffen te verhogen.

Het systeem heeft een veel grotere regelgevende voetafdruk dan eenvoudige belastingen en leidt soms tot CO2-prijzen die zwaar onder de werkelijke prijs (inclusief milieuschade) van CO2-emissies kunnen liggen. Die werkelijke prijs, de social cost of carbon (SCC), zou ongeveer 50 dollar per ton moeten bedragen. In de EU is die prijs, die jarenlang onder de 30 euro gebleven was, pas zeer recent (31 augustus) boven de 60 euro gestegen.

Spectrum

Nordhaus situeert zijn Spirit of Green aanpak op een spectrum tussen Deep Green aan de linkerkant en Muck Brown aan de rechterkant. (p 298)

Muck Brown zijn de klimaatontkenners zoals Trump en mensen die hun winsten boven het maatschappelijk welzijn stellen. Deep Green is biocentrisch en laat milieuwaarden meestal doorwegen op menselijke keuzes en voorkeuren. In het midden tussen die twee uitersten staan Spirit of Green en de Free Market aanpak, met Spirit of Green iets dichter bij Deep Green op het spectrum.

Het verschil tussen Spirit of Green en de Free Market aanpak zit hem vooral in de actieve rol van de overheid en overheidsregulering. Nordhaus zegt het met een charmant beeld: “Operating the well-managed society without both private markets and collective actions is like trying to clap with one hand.” (p 2)

Bovendien is er goed nieuws. Als we de impact van overheidsregulering op de juiste manier in rekening brengen, dan heeft die de hoeveelheid van de economische productie wel verlaagd, maar de groei van de economie verhoogd, doordat de productie minder CO2-intensief is geworden (p 90).

De vraag is dan wel: welke overheidsregulering en hoeveel? Hier stelt Nordhaus een “Goudklokje”-principe voor: niet te warm, niet te koud, maar precies goed. (p 307)

Het Goudklokje-principe en “klappen met één hand” zijn meer dan leuk gevonden metaforen. Want Nordhaus stelt er een aanpak mee voor die nogal drastisch verschilt van die van de Amerikaanse Green New Deal (die hij analyseert en bekritiseert, p 170-176), maar ook van die van het IPCC en de Europese Green Deal (die voorgesteld werd nadat Nordhaus’ boek uitkwam).

In vergelijking met de Green Deals aan beide kanten van de oceaan en met het IPCC ziet Nordhaus een grotere rol voor marktmechanismen en vooral voor de toepassing van kosten-batenanalyses, waarbij alle kosten en baten, dus ook (economische) keuzes en voorkeuren meegenomen worden.

Daartegenover staat een aanpak zoals die van de Amerikaanse Green New Deal (in de versie die Alexandria Ocasio-Cortez in 2019 voorstelde). Dat is een “command-and-control” aanpak “in which policies would take the maximum steps at whatever the cost” (p 175).

Ook het IPCC en de Europese Green Deal lijken die aanpak te volgen (zie onder meer de uitleg over het verschil tussen cost-benefit analysis en cost-effectiveness analysis in Box 5 | Economics of 1.5°C Pathways and the Social Cost of Carbon op p 150 van dit IPCC document).

Olifant

Het verschil wordt al duidelijk in de uiteenlopende aanpak om aan CO2-prijszetting te doen, tussen cap-and-trade – waar de overheid command-and-controlgewijs de hoeveelheid CO2 bepaalt en de markt de prijs laat uitvinden – en een CO2-tax – waar de overheid met een belasting de reële kost van CO2 probeert te benaderen, en de markt dan de hoeveelheid bepaalt.

Het wordt natuurlijk op de spits gedreven in de discussie over hoe we de opwarming van de aarde aanpakken. Stellen we een hard doel – 1.5C°? 2C°? – en gaan we dat bereiken whatever the cost? Of maken we een analyse waarin we kosten en baten van verschillende scenario’s afwegen?

Hier staat dan wel een olifant in de groene kamer.

Nordhaus berekent, op basis van het DICE-model (Dynamic Integrated model of Climate and the Economy) dat hij ontwikkelde, de kosten en baten van verschillende temperatuurscenario’s.

In een wereld waarin we vandaag 80 procent van onze energie uit fossiele brandstoffen halen, zou het doel van 2C° tegen 2100 en zero net tegen 2050, afhankelijk van het gehanteerde model, tussen 40 biljoen en 500 biljoen dollar kosten. (p 216) De kosten van energie zouden met 200 tot 400 procent stijgen. (p 175)

Nordhaus probeert diplomatisch te blijven, maar is eigenlijk toch redelijk categoriek.

“How big is the challenge of reaching zero net emissions by 2050? The short answer is that it is somewhere between higly unlikely and infeasible … without the unlikely combination of drastic changes in global policies and extremely rapid technological change.” (p 215-216)

Zulke uitspraken zullen voldoende zijn om Nordhaus vanuit Deep Green en zelfs lichter groene hoek te verketteren. Maar je kan hem moeilijk verwijten dat hij niet minstens meedenkt aan oplossingen.

Voor de “drastic changes in global policies” oppert hij in een apart hoofdstuk redelijk radicale voorstellen om de Goliath of all externalities, (p 267) zoals hij het probleem van de opwarming van de aarde noemt, op te lossen.

Het probleem, zoals bekeken door een economistenbril, is dat individuele landen geen (economische) incentives of prikkels hebben om het probleem aan te pakken: de kosten zouden bij hen liggen, maar de baten zouden verspreid zijn.

De lotgevallen van de Kyoto- en Parijs-akkoorden tonen aan dat een beroep op een optelsom van ongecoördineerd en vrijwillig nationaal beleid niet werkt. Niet alleen waren de doelstellingen te bescheiden, maar het waren vooral “toothless treaties“. (p 289)

Nordhaus stelt in plaats van die tandenloze vrijwillige aanpak een club-aanpak voor. (p 290-291) Een club is een vrijwillige groep waarin alle leden voordelen halen uit de gezamenlijke kosten om een “goed” te produceren.

In zo’n klimaatclub zou het, alweer, slimmer zijn om te werken met een uniforme prijs voor CO2, in plaats van met hoeveelheidsafspraken per land, zoals in cap-and-trade, omdat je dan maar één afspraak moet maken in plaats van evenveel afspraken als er landen zijn.

Het sluitstuk van het club-idee is dat niet-leden kunnen worden uitgesloten of gepenaliseerd tegen een kost die relatief laag is voor leden. Concreet zou dat neerkomen op een importtarief voor niet-leden in de club-regio.

Het is een hommage aan Nordhaus dat de Europese Green Deal, die de EU in juli van dit jaar lanceerde, net dat voorstel bevat, met een carbon border adjustment mechanism.

Maar de onmiddellijke reacties van Europa’s belangrijkste handelspartners (Australië, Rusland, voor wie het plan 11 miljard euro per jaar zou kosten, en de VS) bevestigden ook wel dat de “combination of drastic changes in global policies and extremely rapid technological change” inderdaad op zijn minst unlikely is.

Is de verzoeningspoging tussen economisten en groenen die Nordhaus beoogde dan mislukt?

Eerlijk gezegd, en helaas, ik denk het wel.

  • De groene beweging, en met haar een groot deel van de publieke opinie, blijft verhangen aan apocalyptische toekomstbeelden, omdat die wervend zijn. Maar ze weigert tegelijk de combinatie voor te stellen van radicale oplossingen (omdat die een groot deel van het potentieel kiezerspubliek zouden afschrikken) en pragmatische oplossingen (omdat die niet passen in het apocalyptische beeld, en omdat ze een deel van het huidige kiezerspubliek zouden teleurstellen).
    De verzoening tussen gele hesjes en groene hesjes, waarvoor de Vlaamse groene guru Dirk Holemans onlangs pleitte in De Standaard?
    Bon courage, maar ik vrees dat het een kwadratuur van de cirkel zal worden.
  • Misschien heb ik het gemist, maar ik heb nog geen enkele groene in zoveel woorden horen zeggen dat een “extreme” klimaattransitie iedereen van de huidige en volgende generatie in het beste geval enorm veel geld gaat kosten, en in het slechtste geval somewhere between higly unlikely and infeasible is.
  • Erger nog, een goed deel van de groene beweging pleit én voor klimaattransitie én tegen economische groei. Dat is niet alleen op het misdadige af tegenover toekomstige generaties en vooral tegenover het armere deel van de wereldbevolking. Het miskent ook dat efficiëntie en innovatie, twee begrippen die groen zou moeten koesteren, automatisch leiden naar economische groei.
    Het is frappant, en wellicht geen toeval, dat de ontdekker van deze theorie van endogene groei, Paul Romer, samen met Nordhaus de Nobelprijs Economie kreeg in 2018. Romer liet ons begrijpen dat hét economische feit van de jongste 200 jaar – ongelimiteerde groei in een wereld van eindige bronnen – misschien contra-intuïtief is, maar wel mogelijk. Immers: “Human history teaches us … that economic growth springs from better recipes, not just from more cooking.
    In een reflectie op de Nobelprijs typeert Romer zijn co-winnaar: “Bill has always understood that the human future hinges on the contest between the economics of objects and the economics of ideas.” De groene beweging, van de Club van Rome tot de degrowthers, blijft vaak steken in de economics of objects.
  • De verzoening tussen groenen en economisten wordt ook bemoeilijkt doordat Nordhaus, Nobelprijs en al, niet eens voor alle economisten spreekt.
    Sommige economisten verwijten hem dat hij de economische impact van klimaatverandering zwaar onderschat (ik kan niet inschatten hoe zwaar deze Steve Keen wetenschappelijk weegt tegenover Nordhaus).
    Anderen zeggen dat hij de economische schade net overschat en kanten zich tegen een CO2-tax als oplossing.
    Nog anderen gebruiken zelfs Nordhaus’ modellen om aan te tonen dat het doel van 1.5°C de mensheid armer zal maken dan helemaal niets doen.

Welkom in de klimaateconomie …!

Het is zoals met veel sociale dilemma’s (of collective action problemen zoals economisten ze noemen). COVID ook, bijvoorbeeld (dat Nordhaus nog net op tijd in het boek wist te smokkelen). Een mens denkt zijn burgerplicht te doen door zich te informeren. En waarom niet bij een Nobelprijswinnaar die al vijftig jaar met het probleem bezig is? Om dan te ontdekken dat je met vijftien browsertabs open nog maar een tipje begint te ontdekken van discussies waar de grens tussen wetenschap en ideologie soms moeilijk te onderscheiden is.

The Spirit of Green is alleszins een goed startpunt. Niet alleen omdat Nordhaus op bevattelijke wijze zijn vijftig jaar onderzoek weet samen te vatten. Maar ook omdat hij zijn eigen keuzes expliciet maakt én aangeeft waar ze verschillen van andere keuzes op het ideologische spectrum.


Zaterdag quote

It always is and must be the interest of the great body of the people to buy whatever they want of those who sell it cheapest. The proposition is so very manifest that it seems ridiculous to take any pains to prove it; nor could it ever have been called in question had not the interested sophistry of merchants and manufacturers confounded the common sense of mankind. Their interest is, in this respect, directly opposite to that of the great body of the people.

Adam Smith (1776). Wealth of Nations, Book IV, ch 3 (II)

Terug naar school, of niet: grafiek en links

De basisvaststelling is al een twintigtal jaar dat we meer en meer uitgeven aan een onderwijs dat Pisatest na Pisatest mindere kwaliteit aflevert.

In de grafiek wordt de evolutie van het budget gemeten op de linkeras (1,000 euro), die van de kwaliteit op de rechteras.

Onderwijs Vlaanderen begroting vs PISA

Het Vlaamse onderwijsbudget is goed voor een kwart van de Vlaamse begroting. Een deel van de stijging van het budget wordt weliswaar verklaard door een uitbreiding van Vlaamse onderwijsbevoegdheden en van de “consolidatieperimeter”. Maar de trend blijft.

De Amerikaanse (socialistische) criticus Freddie deBoer zoekt naar nuances in het debat over de link tussen uitgaven en kwaliteit, in Amerikaans en internationaal perspectief. “Er is meer onderzoek nodig.” Maar ook hij moet toegeven dat het met de huidige resultaten moeilijk is nog verdere stijgingen van het onderwijsbudget te vragen.

De PISA-resultaten moeten natuurlijk geïnterpreteerd worden. Ze meten om te beginnen enkel vaardigheden van 15-jarigen. Maar die bepalen wel degelijk de kwaliteit van de instroom in het hoger onderwijs.

En het hoger onderwijs heeft ook andere problemen. In de VS werken 40 procent van de pas afgestudeerden in jobs waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. Heeft de massafixatie op meer en beter (hoger, academisch) onderwijs geleid tot een grote valse belofte?

The Economist herinnert er in een recent artikel aan dat onderwijs een “positioneel goed” is: wat er toe doet, is niet of je het hebt of niet, wel of je er meer en beter van hebt dan je “concurrenten”. Dat leidt, in sommige landen al meer dan andere, tot een wedloop waarbij kinderen, vaak met privé bijlessen, steeds harder moeten presteren in een race die nooit iedereen kan winnen.

De Amerikaanse economist Bryan Caplan ging in 2018 met zijn grondig geresearched boek The Case against Education: Why the Education System Is a Waste of Time and Money, nog verder. Onderwijs heeft hoe langer hoe meer enkel een “signaalfunctie”: een diploma toont dat je in het algemeen een attitude hebt die je geschikt maakt voor de arbeidsmarkt, maar is geen bewijs van specifieke vaardigheden.

Zijn conclusies gelden voor het onderwijsbeleid in het algemeen eerder dan voor elke individuele student:

The most important implication of the signaling model is that we spend way too much money on education.  Education spending at all levels should be drastically reduced, and people should enter the labor force at much younger ages.

En:

The education we offer should be more vocational [beroepsgericht onderwijs].  Especially for weaker students, vocational education has a higher private and social return than traditional academic education.