0.5 miljoen euro per gered levensjaar?

Een van de moeilijkere discussies die de reluctant economist kan hebben, is die over de waarde van een leven. Niet-economisten deinzen meestal terug van deze discussie, of vinden ze totaal ongepast. Nochtans moet ze in bepaalde omstandigheden gevoerd worden en maken we ook impliciet de afweging in ons dagelijks leven.

We weten dat we ons sterfterisico verhogen door met de auto te reizen in plaats van met de trein, maar we wegen het hoger comfort af tegen het hoger sterfterisico en plakken daar impliciet een waarde op. Dokters en familie zullen het meestal eens worden over de noodzaak van een dure medische ingreep voor een 90-jarige grootmoeder, mede vanuit kostenoverwegingen.

In een scherpe open brief over het falen van het Coronabeleid in België klagen veertig geneeskundige specialisten, advocaten en economen vandaag aan dat “nooit eerder zoveel geld is geïnvesteerd om zo’n beperkt aantal levens te redden. Dat geld kan niet langer worden geïnvesteerd in vitale sectoren zoals de sociale zekerheid, het onderwijs, justitie en de gezondheidszorg.”

De vraag is dan: Is het dat waard? En hoe maken we de afweging?

(Gezondheids)economen hanteren in die afweging de QALY, of Quality Adjusted Life Years. QALY is het aantal jaren dat een patient langer leeft, gecorrigeerd voor de kwaliteit van zijn leven.

QALY wordt onder meer gebruikt om de kosten van een geneesmiddel te rechtvaardigen. Het probleem is dat er in België geen transparantie is over de QALY-drempelwaarde die de overheid daarvoor hanteert. Gezondheidseconoom Lieven Annemans schat dat de drempelwaarde voor een QALY in België 40,000 euro bedraagt. Stel dat een nieuw geneesmiddel 60.000 euro netto kost aan de gezondheidszorg en de patiënt er 3 QALY mee kan winnen. In die context bedraagt de kostprijs van één gezond jaar voor deze patiënt 20.000 euro en is het geneesmiddel dus gerechtvaardigd qua kosten.

Nederland hanteert sinds 2015 maximumdrempels afhankelijk van de ernst van de ziekte: € 20.000/QALY voor goedaardige pathologieën, € 50.000 voor matig ernstige ziektes en € 80.000 of zelfs € 100.000 voor de ernstigste ziektes.

Wat betekent dat nu in het kader van Corona?

Een snelle back-of-the-envelope berekening. Ik hoop dat ik geen fouten maak.

De grote onbekende in de berekening is natuurlijk het aantal QALY’s of levens dat het Coronabeleid heeft gespaard in België. We kennen dat cijfer niet en zullen het waarschijnlijk nooit kennen.

We weten ook niet precies hoeveel QALY’s we gewonnen hebben door een persoon te behoeden voor sterfte door COVID-19. In de berekening hanteer ik 5 QALY’s.

De schrijvers van de open brief stellen dat “economisch op dit ogenblik al 50 miljard verdampt is”. De auteurs zeggen niet hoe ze aan dat getal komen. Hebben ze ook rekening gehouden met de mentale kosten? Met de verloren inkomsten van kinderen die scholing moeten missen? Maar laat ons dat getal hanteren als kost van het Coronabeleid.

Met een kost van 50 miljard euro, en als we rekenen met 5 gewonnen QALY’s voor elke gered leven, bedraagt de totale kost 10 miljard euro voor elke QALY voor alle geredde Belgen samen. Aan een QALY-drempelwaarde van 40,000 euro betekent dat dus dat we 250,000 levens (aan 5 QALY) hadden moeten redden om die kosten te rechtvaardigen. Dat lijkt enorm veel.

Anders gerekend: stel dat we, wellicht iets realistischer maar nog steeds enorm veel, dankzij de Coronamaatregelen 20,000 levens (aan 5 QALY) hebben gered, dan betekent dat een kost van 2.5 miljoen euro per gered leven van 5 QALY’s, of 500,000 euro per QALY. Dat is, zacht gezegd, ruim meer dan de 40,000 euro per QALY die we doorgaans in België hanteren en nog vijf maal meer dan de maximumdrempel van 100,000 euro die Nederland hanteert voor de ernstigste ziektes.


*The Anarchist Banker*

Dit kortverhaal uit 1922 is een van de weinige prozawerken die de Portugese dichter Fernando Pessoa schreef. (volledige tekst in Engelse vertaling)

Het verhaal vindt plaats in een café in Lissabon. De verteller ontmoet er een oude vriend, een rijke bankier, en vraagt hem na het diner, als het gesprek wat aan het stilvallen is, te vertellen over zijn verleden als anarchist.

– Someone told me a few days ago that you used to be an anarchist.
– There’s no ‘used to’ about it. I was and I am. I haven’t changed in that respect; I still am an anarchist.

In de rest van het verhaal vertelt de bankier, slechts af en toe onderbroken door zijn vriend, hoe hij intellectueel evolueerde van arme arbeiderszoon tot rijke bankier en tycoon, met maar een ideaal: een echte anarchist te worden.

Het verhaal moet natuurlijk gelezen worden tegen de achtergrond van de opkomst van het Bolsjevisme in Rusland en de strijd met de socialisten. De bankier vertelt zijn intellectuele evolutie, en zijn besluit om zijn groep anarchistische vrienden achter te laten en er alleen voor te gaan en rijk te worden, als een verhaal waar geen speld tussen te krijgen is.

How could I subjugate money by fighting it? How could I shrug off its influence and tyranny over me without avoiding contact with it? There was only one way forward. I would have to acquire money, I would have to acquire enough of it not to feel its influence, and the more I acquired, the freer I would be from that influence. When I saw this clearly, with all the force of my anarchist convictions and all the logic of a clear-thinking man, only then did I enter the present phase—the commercial and banking phase—of my anarchism.

Het is aan de lezer om te ontdekken of en waar er absurde en perverse logica zit.

Via Branko Milanovic.


“Het Mattheuseffect is niet langer een wenselijk kenmerk van een effectieve verzorgingsstaat”

Dat is de conclusie die Wim Van Lancker, professor in sociaal werk en sociaal beleid aan de KULeuven, trekt in een recent artikel.

Het Mattheuseffect is genoemd naar een vers uit de parabel van de talenten uit het evangelie van Mattheus: “Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.”

Doordat uitkeringen in de sociale zekerheid universeel zijn (niet gebonden aan inkomen; gericht op iedereen) is het resultaat dat de midden- en hogere klassen er meer van profiteren dan armere mensen. Universalisme, en dus het Mattheuseffect, werd lang verdedigd omdat het bijdroeg tot een brede steun voor de sociale zekerheid.

Het alternatief voor een universele sociale zekerheid is een sociale zekerheid die probeert zich exclusiever te richten op de armen. Maar, zoals Amartya Sen zei: “Benefits meant exclusively for the poor often end up being poor benefits.”

Van Lancker pleit in het artikel niet voor het afschaffen van het universalisme, maar voor een beter evenwicht tussen universalisme en meer doelgerichte uitkeringen. Hij geeft als voorbeeld kinderbijslag – die zou meer doelgericht moeten worden ingezet, zoals in Vlaanderen sinds kort het geval is – en kinderopvang, waar het Mattheuseffct nu heel sterk speelt, en die echt universeel zou moeten worden gemaakt.


Dinsdag quote

Tacit artisanal savoir-faire, experience-driven insights, trial and error, and serendipity drove many of the eighteenth-century inventions, especially in mechanical engineering and iron and coal, far more than any solid scientific base. … Experience, dexterity, imagination, and intuition created new technology more than science.

Joel Mokyr (2009). The Enlightened Economy. Britain and the Industrial Revolution. 1700-1850, p 60

* The Price of Peace *

De ondertitel is Money, Democracy and the Life of John Maynard Keynes en het boek staat op mijn nominatielijst voor beste boek van het jaar 2020. De auteur is Zachary D. Carter, een politiek en economisch journalist van HuffPost, voor wie dit merkwaardig genoeg zijn eerste boek is.

Een eerste bedenking zou kunnen zijn: Nog een biografie van Keynes?
Robert Skidelsky publiceerde in 2003 John Maynard Keynes. Economist. Philosopher. Statesman, dat een samenvatting is van de absoluut definitieve driedelige biografie die hij schreef van 1983 tot 2000. Van dezelfde Skidelsky is er Keynes. The Return of the Master, dat hij publiceerde in 2010, en waarin hij betoogde dat Keynes weer relevant was na de financiële crisis van 2008-2009.

De kwaliteit van The Price of Peace is dat het boek een filmische, meeslepende verhaalstijl combineert met gedetailleerde en scherpe analyses en syntheses van Keynes’ denken en schrijven, van de ontzettend belangrijke rol die hij gespeeld heeft in de internationale geschiedenis van 1917 tot 1946 en daarna, en van zijn invloed op de economie, zowel theoretisch als in de praktische politieke economie.

Voor de filmische verhaalstijl kan Carter een beroep doen op zijn journalistieke talent, maar natuurlijk ook op het kleurrijke leven van Keynes zelf.

Zie de openingszin van het boek: “In the spring of 1922, John Maynard Keynes was in love. He was terrified.”

En even verder:

Keynes was a tangle of paradoxes: a bureaucrat who married a dancer; a gay man whose greatest love was a woman; a loyal servant of the British Empire who railed against imperialism; a pacifist who helped finance two world wars; an internationalist who assembled the intellectual architecture for the modern nation-state; an economist who challenged the foundations of economics. But embedded in all of these seeming contradictions is a coherent vision of human freedom and political salvation. (p XX)

Voeg aan de paradoxen overigens gerust toe hoe Keynes in zijn werk heel toegankelijke journalistiek en pamfletten heeft weten te combineren met academische traktaten die enkel een handvol economen volledig kunnen begrijpen.

Keynes maakte deel uit van de Bloomberg Groep in Londen, een kliek van excentrieke kunstenaars, schrijvers en intellectuelen met onder meer Virginia Woolf, E. M. Forster, Lytton Strachey, Duncan Grant en Clive Bell. De economist was er een buitenbeentje. Hij heeft zijn leven lang last gehad van kunstenaarsjaloezie, en werd er soms wat buitengesloten omdat hij teveel deel uitmaakte van het establishment. Maar dat belette hen niet te genieten van de genereuze financiële steun die hij hen kon geven, dank zij zijn diverse inkomens als overheidsadviseur en uit succesvolle beleggingen op de beurs.

De verwevenheid van Keynes met de (elitaire) intelligentsia in het Engeland van de eerste helft van de 20ste eeuw blijkt ook uit de anekdote hoe hij er via een tussenkomst bij de Britse regering voor gezorgd heeft dat Ludwig Wittgensteins manuscript van de Tractatus Logico-Philosophicus, een van de meesterwerken van de 20ste-eeuwse filosofie, verstuurd werd van het kamp in het Italiaanse Cassino waar Wittgenstein als oorlogsgevangene zat, naar Engeland.

De Bloomberg-verhaallijn zorgen voor persoonlijke noten en sappige anekdotes. Maar door de ontzettend grondige en gedetailleerde research van Carter kijkt de lezer vooral mee over de schouder van een deelnemer aan de Grote Gebeurtenissen van die eerste helft van de 20ste eeuw.

Keynes zat mee aan tafel bij de noodingrepen om de Britse economie door twee wereldoorlogen te financieren, bij de onderhandelingen van het Verdrag van Versailles en in Bretton Woods, waar de contouren van de wereld na de Tweede Wereldoorlog werden getekend. Carter heeft blijkbaar de volledige correspondentie van Keynes en andere hoofdfiguren doorgenomen en citeert, om maar enkele voorbeelden te noemen, uit vertrouwelijke nota’s aan de Amerikaanse president Wilson tijdens de onderhandelingen van Versailles, uit brieven aan de Britse Eerste minister David Lloyd George en uit een lange brief aan Friedrich Hayek over diens The Road to Serfdom.

In juni 1919, toen de Versailles-onderhandelingen tussen Duitsland en de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog maar bleven aanslepen, en midden de Spaanse griep epidemie, schreef hij de Britse Eerste Minister David Lloyd George om zijn ontslag uit het Versailles-team te melden:

Dear Prime Minister, I ought to let you know that on Saturday I am slipping away from this scene of nightmare. I can do no more good here. I’ve gone on hoping even through these last dreadful weeks that you’d find some way to make of the treaty a just and expedient document. But now it’s apparently too late. The battle is lost” (p 87)

We weten nu dat Keynes in die brief, en in het pamflet The Economic Consequences of the Peace dat hij niet lang daarna schreef, akelig scherp de kiemen van de opgang van het nazisme en van de Tweede Wereldoorlog voorspelde.

Wat dacht Zachary Carter toe te voegen aan wat we al weten over Keynes en over de economische geschiedenis van de 20ste eeuw?

Ik denk dat het hem vooral om een rehabilitatie van de erfenis van Keynes te doen was, in de trant van Skidelksy’s The Return of the Master.

Maar Carter doet het vanuit een speciale invalshoek, waar meteen ook een constructiefout in het boek zit.

Vanaf ongeveer pagina 350 (van de 534) en hoofdstuk 12 (van de 17), over de Bretton Woods conferentie vlak na de Tweede Wereldoorlog begint er iets te knagen in het hoofd van de lezer die denkt dat hij een biografie van Keynes aan het lezen is en die zich nog vaag herinnert tot wanneer Keynes geleefd heeft. In het verhaal wordt duidelijk dat Keynes ernstig ziek is. Op pagina 368 (in 1946) sterft hij, nadat hij in Bretton Woods ineengestort is, naar Engeland gevaren is, en nog een laatste wandeling gedaan heeft met zijn vrouw, de ballerina Lydia Lopkova. Dan hebben we dus nog ongeveer een derde van het boek te gaan?

Carter besteedt dat laatste derde van zijn boek aan een analyse van de invloed van Keynes, met een vrijwel exclusieve focus op de Amerikaanse academische economie en de Amerikaanse economische politiek (met scherpe uithalen naar Obama en vooral Clinton). Dat is natuurlijk zijn goed recht en het levert wel degelijk een toegevoegde waarde vergeleken met andere Keynes-biografieën. Maar de lezer voelt zich toch een beetje gepakt: Carter (of zijn uitgever) hadden het op een of andere manier moeten laten weten.

Nu, de Amerikaanse invalshoek komt niet nergens vandaan. “The history of Keynesianism is an intellectual history of American power, both its promise and its abuse,” schrijft Carter in de inleiding, en hij toont dat overtuigend aan. Enkele van de interessantste (en soms griezelige passages) in het boek zijn die waarin Keynes beseft dat de macht van het Britse Rijk aan het tanen is en dat hij getuige én, aan de onderhandelingstafel, bedelaar-actor is in de overname van de wereldmacht door de Verenigde Staten, vaak cynisch georkestreerd door overmachtige Amerikaanse financiers.

In zijn poging om de erfenis van Keynes te rehabiliteren, wil Carter de economie en de economische wetenschap weer een ambitieuzer project geven, dat aansluit bij waar het Keynes om te doen was

Today, Keynes is remembered as an economist because it was through the field of economics that his ideas exercised their greatest influence. College students are taught that he urged governments to accept budget deficits in a recession and spend money when the private sector cannot. But his economic agenda was always deployed in service of a broader, more ambitious social project. Keynes was a philosopher of war and peace, the last of the Enlightenment intellectuals who pursued political theory, economics and ethics as a unified design. (p XVIII)

Wat Carter betreurt en aantoont, is hoe het Keynesianisme, zelfs bij zijn aanhangers, verworden is van een ambitieuze internationale visie op wereldvrede en -welvaart tot een mechaniekje om nationale budgetten te sturen:

While all the top American economists were Keynesians by the 1960s, nobody thought about Keynesian economics as an international idea. Keynes and Keynesianism were strictly confined to a set of strategies that individual nation-states could pursue to climb out of recession or fine-tune unemployment and inflation. Keynes the philosopher of war and peace had given way to Keynes the fiscal therapist. (p 442)

Heel wat economisten zijn afkerig tegenover vakgenoten die zich geroepen voelen aan politiek advies te doen. Keynes ervaarde zelf ook zijn hele leven de spanning tussen academische vrijheid en rigueur en wat hij zag als de plicht om zich te mengen in het politieke mêlee. Maar een van zijn diepste inzichten was dat “markets and even money itself were fundamentally political creatures. There was no ideal market process floating in the ether, waiting to be realized when government disappeared. (p 497)

Keynes genoot zelf teveel van het voorrecht en de uitdaging om op het eerste plan deel uit te maken van de Grote Beslissingen in de internationale politiek om uiteindelijk teleurgesteld te zijn. Maar hij is toch blijven kampen met die frustratie: “Keynes believed that good ideas would eventually triumph over bad ideas, that people could ultimately recognize good arguments and change their minds.” (p 532)

Wat Carter wil bepleiten, is een terugkeer van de ambitie en het radicale optimisme dat Keynes dreef. Wellicht tegen beter weten in?

Keynesianism in this purest, simplest form is not so much a school of economic thought as a spirit of radical optimism, unjustified by most of human history and extremely difficult to conjure up precisely when it is most needed: during the depths of a depression or amid the fevers of war. ( p 533)

Ik maakte me nog twee bedenkingen tijdens het lezen:

  • We wisten het al. Maar economisten zijn het dus echt niet eens. En niet op details maar heel fundamenteel en onverzoenlijk. Wat voor een wetenschap is dat?
  • Het relaas in het derde deel van het boek, over de invloed van het Keynesianisme op de (Amerikaanse) politiek, toont tussen de regels volgens mij een verslechtering en vervuiling van de politieke zeden in de VS sinds de jaren 1990, zelfs vergeleken met de heel vuile periode van het McCarthyisme, waar Keynesianisten in de VS erg onder geleden hebben omdat ze beschuldigd werden van communisme.

Zeer, zeer aanbevolen. Al is het omdat Keynes wellicht de ultieme reluctant economist is.


Vrijdagse gevarieerde links

  • Onderzoekers kunnen een sleutel 3D-printen op basis van het geluid dat de sleutel maakt in het sleutelgat. (en artikel).
  • EconInbox brengt in een wekelijkse nieuwsbrief een selectie van links naar artikels, blogs, video’s en podcasts die economiedocenten kunnen gebruiken in hun lessen. Docenten kunnen de onderwerpen van de nieuwsbrief synchroniseren met hun syllabus. EconInbox is een product van Marginal Revolution University (een spin-off van de excellente marginalrevolution blog) die zelf zeer goede online economielessen biedt.
  • De Britse overheid subsidieert met 37 miljoen pond een nieuw UK Productivity Institute in Manchester. De 37 miljoen pond is naar eigen zeggen het hoogste bedrag dat de Britse overheid ooit investeerde in economiche en sociale research. Veertig onderzoekers uit acht onderzoeksinstellingen gaan er vanaf september mee aan de slag om te onderzoeken welke de belemmeringen zijn om post-Corona de productiviteit van de Britse economie te verbeteren en te zorgen voor meer jobs en hogere lonen. Van de 37 miljoen pond gaan er 5 miljoen naar een programma van de London School of Economics (LSE) dat zal onderzoeken hoe innovaties beter kunnen verspreid worden in de Britse economie.
  • Andela is een Amerikaans bedrijf dat een pool van meer dan 1,000 Afrikaanse software-developers ter beschikking stelt van (vooral) Amerikaanse bedrijven. Vandaag heeft Andela basissen in Nigeria, Kenia, Uganda, Rwanda, Egypte en Ghana. Zopas maakte het bedrijf bekend dat het zijn pool wil uitbreiden tot gans Afrika.
  • Anne-Sophie Mutter, Daniel Barenboim en Yo-Yo Ma spelen (een fragment uit) Beethovens Triple Concerto. Voor wie even aan de tijd wil ontsnappen.

Arbeidsmarkt: van donut naar ijsberg

Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) doet in een paper voor het IZA Institute of Labor Economics een interessant voorstel voor alternatieve indicatoren en voor een andere metafoor om de arbeidsmarkt te beschrijven en te analyseren: The Iceberg Decomposition:A Parsimonious Way to Map the Health of Labour Markets.

Klassiek gebruiken we de werkloosheidsgraad en de werkgelegenheidsgraad. De werkloosheidsgraad is het percentage werklozen ten opzichte van de actieve populatie (werkenden + werklozen). De werkgelegenheidsgraad is het percentage werkenden ten opzichte van de volledige populatie. Zowel werkloosheidsgraad als werkgelegenheidsgraad worden klassiek gemeten voor een bepaalde leeftijdsgroep; in het artikel van Baert 25-64 jaar.

De twee indicatoren hebben verschillende nadelen, die vaak hun weerslag vinden in het beleid. Om te beginnen worden ze vaak impliciet als elkaars complement gebruikt, met als metafoor de donut, waar de werkloosheidsgraad het gat in de donut voorstelt. Maar beide indicatoren hebben een andere noemer: actieve populatie voor werkloosheidsgraad en volledige populatie voor werkgelegenheidsgraad.

Een van de problemen met de werkloosheidsgraad is dat die op geen enkele manier rekening houdt met de inactieven, de groep die noch werkt, noch werkloos is, maar om een of andere reden buiten de arbeidsmarkt staat (zieken, huismannen en -vrouwen, prepensioenen, …). De werkloosheidsgraad toont dus enkel het meest visibele deel van de onderbenutting van de totale populatie op de arbeidsmarkt. Een stuk verborgen werkloosheid wordt niet weergegeven door de werkloosheidsgraad. Dit kan verkeerde signalen geven aan het beleid. Een werkloosheidsgraad van 7 procent, bijvoorbeeld, moet heel anders aangepakt worden als er een groep inactieven is van 30 procent van de totale bevolking dan als die groep inactieven maar 15 procent groot is. Vergelijkingen van werkloosheidsgraden tussen verschillende landen en over de tijd worden ook problematisch.

De werkgelegenheidsgraad biedt al een beter inzicht in de onderbenutting van de totale populatie op de arbeidsmarkt, die een indicator is van hoe groot de populatie is die de niet-werkenden (vooral gepensioneerden) kan ondersteunen.

Maar de werkgelegenheidsgraad maakt dan weer geen onderscheid tusen de werklozen en de inactieven. Dit is problematisch omdat de afstand tot de arbeidsmarkt verschillend is voor deze twee groepen, en een eventueel activeringsbeleid zou moeten worden gediversifieerd. Een hogere graad van inactiviteit vergt ingrepen aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld het verkleinen van het verschil in inkomen voor werk en inkomen voor inactiviteit). Een hogere werkloosheidsgraad (bij een gelijke werkgelegenheidsgraad) zal wellicht ingrepen vergen aan de vraagkant van de arbeidsmarkt (stimulering van de economische activiteit; activering van werklozen).

Baert stelt voor dat we een combinatie van twee alternatieve maatstaven gebruiken:

  • Het percentage werklozen ten opzichte van de totale populatie (25-64jaar)
  • Het percentage inactieven ten opzichte van de totale populatie (25-64jaar)

Het elegante aan de twee indicatoren is dat ze, samen met de werkgelegenheidsgraad, optellen tot 1 of 100 procent. Zo worden onder meer vergelijkingen tussen landen en over de tijd veel betekenisvoller. De twee indicatoren geven samen volgens Baert ook veel betere suggesties voor het beleid.

In een uitbreiding stelt Baert nog voor om onderscheid te maken tussen langdurig en kortdurende werkloosheid, omdat die heel verschillende signalen geven over de toestand van de arbeidsmarkt. Een relatief hoger percentage kortdurende werkloosheid kan wijzen op een flexibele arbeidsmarkt, en is op zich minder een probleem dan een relatief hoog percentage langdurig werklozen.

Visueel kunnen de drie (vier) indicatoren heel aanschouwelijk voorgesteld worden in de ijsberg. Hieronder een voorbeeld met België en de VS.

Stijn Baert ijsberg

In de grafiek hieronder plot Baert de twintig grootste OESO-landen op de twee indicatoren. Ik voegde er zelf de groeperingen van landen en de pijlen aan toe.

Groep 1 in de boxplot is de voorbeeldige groep.

De grafiek toont duidelijk welke arbeidsmarktmaatregelen landen moeten nemen om dichter te komen bij de voorbeeldige groep. In groep 3, bijvoorbeeld, moet België zowel maatregelen nemen om zijn inactiviteitsgraad te verlagen (zesde hoogste van de 20 OESO-landen) als om werklozen te activeren en de vraagkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Portugal kan volstaan met een activeringsbeleid voor werklozen, aangevuld met maatregelen om de vraag te stimuleren.

Stijn Baert arbeidsmarkt boxplot

Het artikel van Baert bevat nog andere interessante tabellen en grafieken.


Dinsdag quote

Dear Mr. Brailsford,
Very many thanks for sending me your book. I have read it, as I do everything you write, with a good deal of pleasure. Partly I agree with it, but partly I am still confused in my own mind. At present I am busy on a technical treatise about the theory of money and credit. Once I am through with this I want to give myself up to getting quite clear in my own mind as to where I stand in relation to the ideal future of society. At present, my feeling is that this has to be attacked in the first instance from the ethical side rather than from the standpoint of technical economic efficiency. What we need is a form of society which shall be ethically tolerable and economically not intolerable. My opinions on a good many matters are shifting, but I do not yet clearly see where I am being led to. When it comes to politics, I hate trade unions.

John Maynard Keynes (1925). Brief aan Henry Noel Brailsford, geciteerd in Zachary Carter (2020). The Price of Peace. Money, Democracy and the Life of John Maynard Keynes, p 148.

Zaterdag quote

One kind of trouble that the equation with rational and gentlemanly behavior caused for economic argument is that it deflected attention away from the analysis of deception and fraud in the economy.

Mark Granovetter (2017). Society and the Economy. Framework and Principles, p 21

Donderdagse gevarieerde links

  • Slijmzwamcomputers? Slijmzwammen, dier noch schimmel, hebben een soort geheugen en intelligentie. In experimenten met reliëfkaarten vonden slijmzwammen hun weg dwars door de VS via een traject dat dat van Route 20, de langste weg in de VS, heel dicht benaderde. Idem met Autobahn 7, de langste nationale autoroute in Europa. Slijmzwammen konden ook redelijk precies het Oud-Romeinse wegennet in de Balkan reconstrueren. Slijmzwammen hebben blijkbaar “memristorische” eigenschappen. Een memristor is een weerstand met een geheugen, die data kan bijhouden zonder stroom nodig te hebben. De door Europa gesteunde onderzoekgroep Physarum Chip: Growing Computers from Slime Mould doet onderzoek naar de mogelijkheden. Via de onvolprezen The Browser.
  • Een ongewoon geïrriteerde Bill Gates over de Amerikaanse aanpak van Corona.
  • The Classical Theory of Economic Growth. De auteur is Donald J. Harris, professor Economie aan Stanford University en vader van Kamala Harris. “Until today, the theory of growth of capitalist economies continues to be one of the most fascinating and still unresolved areas of economic theory.Capital Accumulation and Income Distribution is een boek uit 1978 (volledige pdf achter de link), opgedragen aan dochters Kamala en Maya. Kamala’s ouders scheidden in 1971, toen zij zeven was. Toen ze twaalf was verhuisde haar moeder, een borstkankerspecialiste, met de twee meisjes naar Montreal, Canada. Via Marginal Revolution.
  • Peak Meat? Volgens cijfers van de FAO (Bloomberg artikel, beperkte toegang) zou er in 2019 en naar schatting ook in 2020 voor het eerst sinds 1961 wereldwijd minder vlees geproduceerd worden. Vooral de productie van rundsvlees daalt. Het aandeel van rundsvlees in de total vleesproductie daalt van 39 procent in 1961 tot 20 procent in 2018. Dat is goed klimaatnieuws.
  • Heerlijk interview van Nobelprijswinnaar Amartya Sen door Nobelprijswinnaar Angus Deaton, over de rol van ethiek in economie. “I think economists tend to ignore philosophy in general, but the idea of welfare in particular.” Door de vele verwijzingen naar de literatuur is het interview wellicht vooral interessant voor academische economisten. Maar het bevat ook leuke anekdotes – hoe Sen als jonge, arme student in Calcutta van de boekhandelaar het pas verschenen boek Social Choice and Individual Values (1951) van Kenneth Arrow mocht lenen, als hij het proper terugbracht. Arrow werd de belangrijkste invloed op het verder werk van Sen (om zich voor te bereiden op het interview nam Deaton nog eens de bibliografie van Sen door, maar hij stopte aan 26 boeken). Sen en Deaton roddelen ook over hun gezamenlijk tijd in Cambridge.
    Op de video van het interview is wel te zien dat Sen (1933) oud aan het worden is.

De nucleaire familie was een aberratie

Uit de krant van een tijd geleden:

Ruim dertig jaar had C.M. (50) geen contact met haar broer. Vorig jaar ontdekte ze dat hij was overleden in Brussel, na een leven op straat. Hem begraven kon pas na vijf weken. ‘De verantwoordelijke van de gemeente was met vakantie.’

Ik heb het zelf twee keer moeten lezen, en ik weet niet of de journalist het zo bedoeld heeft, maar je kan niet anders dan vallen over het schrijnende contrast tussen de dertig jaar en de vijf weken. Er lijkt ook een uitgesproken of onuitgesproken verwijt te zijn, maar geen spoor van berouw.
Hetzelfde maken we nu mee met wat in de rusthuizen is gebeurd. We zijn met zijn allen graag kritisch voor een organisatie die in uitzonderlijke omstandigheden gefaald heeft om mensen te beschermen die wij daar wel zelf hebben weggestoken.

De twee cases roepen interessante vragen op over de (economische en sociale) rol van de familie.

Journalist en schrijver David Brooks schreef in het maart-nummer van The Atlantic een opgemerkte en heel grondige analyse van de Amerikaanse familie: The Nuclear Family Was a Mistake. De cijfers en onderzoeken die Brooks citeert zijn Amerikaans, maar zijn analyse en conclusies zijn toepasbaar op Europa, denk ik, of zullen het zijn binnen een aantal jaren.

Brooks schetst de evolutie van de extended en corporate family van de 19de en begin 20ste eeuw, de uitgebreide familie waar ouders, kinderen, maar ook grootouders en andere familieleden het (landbouw)bedrijf exploiteerden, naar de nuclear familie – enkel ouders en kinderen – die vanaf ongeveer de jaren 1920 de norm werd. Tegen 1960 leefde 78 procent van de Amerikaanse kinderen in zo’n nuclear family.

Dat die nuclear family ook vandaag nog vaak als de norm wordt aanzien, is eigenaardig. Want, zo stelt Brooks, eigenlijk heeft deze familievorm maar echt goed gewerkt van 1950 tot 1965 en onder bijzonder voorwaarden, zoals vrouw aan de haard. Voor zover hij vandaag nog werkt, is dat voor een beperkt deel van de (Amerikaanse) bevolking.

If you want to summarize the changes in family structure over the past century, the truest thing to say is this: We’ve made life freer for individuals and more unstable for families. We’ve made life better for adults but worse for children. We’ve moved from big, interconnected, and extended families, which helped protect the most vulnerable people in society from the shocks of life, to smaller, detached nuclear families (a married couple and their children), which give the most privileged people in society room to maximize their talents and expand their options. The shift from bigger and interconnected extended families to smaller and detached nuclear families ultimately led to a familial system that liberates the rich and ravages the working-class and the poor.

Vandaag leeft nog slechts een derde van de Amerikanen in een nuclear family. Er zijn meer Amerikaanse huizen met huisdieren dan met kinderen. En veel Amerikaanse mannen leven de eerste twintig jaar van hun leven zonder vader en de volgende vijftien zonder echtgenote.

Brooks vindt dat zowel conservatieven als progressieven fout reageren op de teloorgang van de nuclear family.

Social conservatives insist that we can bring the nuclear family back. But the conditions that made for stable nuclear families in the 1950s are never returning.
Progressives, meanwhile, still talk like self-expressive individualists of the 1970s: People should have the freedom to pick whatever family form works for them. And, of course, they should. But many of the new family forms do not work well for most people.

In plaats van een terugkeer naar de nuclear family ziet Brooks een terugkeer van de extended family, onder verschillende vormen, en gedreven door een combinatie van economische motieven en sociale impulsen.

Rijkere mensen kopen gewoon extended families, door personeel aan te nemen dat voor hen alle functies verricht die vroeger in de extended family werden verricht, van babysitting tot bijscholing en therapie.

Vooral sinds de economische crisis van 2008 ziet Brooks ook een toename van multigenerationele huishoudens, van volwassen kinderen die terug thuis gaan wonen en van nieuwe woonvormen zoals coöperatief wonen.

Tegelijk kan je ook niet naast de heel sterke correlatie tussen rijkdom van een land en aantal single huishoudens en kleine gezinnen kijken.

Wat Brooks de ietwat bittere vaststellingen ontlokt:

First, the market wants us to live alone or with just a few people. That way we are mobile, unattached, and uncommitted, able to devote an enormous number of hours to our jobs. Second, when people who are raised in developed countries get money, they buy privacy.