Arbeidsmarkt: van donut naar ijsberg

Arbeidseconoom Stijn Baert (UGent) doet in een paper voor het IZA Institute of Labor Economics een interessant voorstel voor alternatieve indicatoren en voor een andere metafoor om de arbeidsmarkt te beschrijven en te analyseren: The Iceberg Decomposition:A Parsimonious Way to Map the Health of Labour Markets.

Klassiek gebruiken we de werkloosheidsgraad en de werkgelegenheidsgraad. De werkloosheidsgraad is het percentage werklozen ten opzichte van de actieve populatie (werkenden + werklozen). De werkgelegenheidsgraad is het percentage werkenden ten opzichte van de volledige populatie. Zowel werkloosheidsgraad als werkgelegenheidsgraad worden klassiek gemeten voor een bepaalde leeftijdsgroep; in het artikel van Baert 25-64 jaar.

De twee indicatoren hebben verschillende nadelen, die vaak hun weerslag vinden in het beleid. Om te beginnen worden ze vaak impliciet als elkaars complement gebruikt, met als metafoor de donut, waar de werkloosheidsgraad het gat in de donut voorstelt. Maar beide indicatoren hebben een andere noemer: actieve populatie voor werkloosheidsgraad en volledige populatie voor werkgelegenheidsgraad.

Een van de problemen met de werkloosheidsgraad is dat die op geen enkele manier rekening houdt met de inactieven, de groep die noch werkt, noch werkloos is, maar om een of andere reden buiten de arbeidsmarkt staat (zieken, huismannen en -vrouwen, prepensioenen, …). De werkloosheidsgraad toont dus enkel het meest visibele deel van de onderbenutting van de totale populatie op de arbeidsmarkt. Een stuk verborgen werkloosheid wordt niet weergegeven door de werkloosheidsgraad. Dit kan verkeerde signalen geven aan het beleid. Een werkloosheidsgraad van 7 procent, bijvoorbeeld, moet heel anders aangepakt worden als er een groep inactieven is van 30 procent van de totale bevolking dan als die groep inactieven maar 15 procent groot is. Vergelijkingen van werkloosheidsgraden tussen verschillende landen en over de tijd worden ook problematisch.

De werkgelegenheidsgraad biedt al een beter inzicht in de onderbenutting van de totale populatie op de arbeidsmarkt, die een indicator is van hoe groot de populatie is die de niet-werkenden (vooral gepensioneerden) kan ondersteunen.

Maar de werkgelegenheidsgraad maakt dan weer geen onderscheid tusen de werklozen en de inactieven. Dit is problematisch omdat de afstand tot de arbeidsmarkt verschillend is voor deze twee groepen, en een eventueel activeringsbeleid zou moeten worden gediversifieerd. Een hogere graad van inactiviteit vergt ingrepen aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld het verkleinen van het verschil in inkomen voor werk en inkomen voor inactiviteit). Een hogere werkloosheidsgraad (bij een gelijke werkgelegenheidsgraad) zal wellicht ingrepen vergen aan de vraagkant van de arbeidsmarkt (stimulering van de economische activiteit; activering van werklozen).

Baert stelt voor dat we een combinatie van twee alternatieve maatstaven gebruiken:

  • Het percentage werklozen ten opzichte van de totale populatie (25-64jaar)
  • Het percentage inactieven ten opzichte van de totale populatie (25-64jaar)

Het elegante aan de twee indicatoren is dat ze, samen met de werkgelegenheidsgraad, optellen tot 1 of 100 procent. Zo worden onder meer vergelijkingen tussen landen en over de tijd veel betekenisvoller. De twee indicatoren geven samen volgens Baert ook veel betere suggesties voor het beleid.

In een uitbreiding stelt Baert nog voor om onderscheid te maken tussen langdurig en kortdurende werkloosheid, omdat die heel verschillende signalen geven over de toestand van de arbeidsmarkt. Een relatief hoger percentage kortdurende werkloosheid kan wijzen op een flexibele arbeidsmarkt, en is op zich minder een probleem dan een relatief hoog percentage langdurig werklozen.

Visueel kunnen de drie (vier) indicatoren heel aanschouwelijk voorgesteld worden in de ijsberg. Hieronder een voorbeeld met België en de VS.

Stijn Baert ijsberg

In de grafiek hieronder plot Baert de twintig grootste OESO-landen op de twee indicatoren. Ik voegde er zelf de groeperingen van landen en de pijlen aan toe.

Groep 1 in de boxplot is de voorbeeldige groep.

De grafiek toont duidelijk welke arbeidsmarktmaatregelen landen moeten nemen om dichter te komen bij de voorbeeldige groep. In groep 3, bijvoorbeeld, moet België zowel maatregelen nemen om zijn inactiviteitsgraad te verlagen (zesde hoogste van de 20 OESO-landen) als om werklozen te activeren en de vraagkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Portugal kan volstaan met een activeringsbeleid voor werklozen, aangevuld met maatregelen om de vraag te stimuleren.

Stijn Baert arbeidsmarkt boxplot

Het artikel van Baert bevat nog andere interessante tabellen en grafieken.


1 Comment Arbeidsmarkt: van donut naar ijsberg

  1. Pingback: Structureel racisme of arbeidsattitude? - Reluctant Economist

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *