Zaterdag quote

The wonder was, it [Coketown, a town of red bricks but blackened by smoke and ashes] was there at all. It had been ruined so often, that it was amazing how it had borne so many shocks. Surely there never was such fragile china-ware as that of which the millers of Coketown were made. … They were ruined when they were required to send labouring children to school; they were ruined when inspectors were appointed to look into their works; they were ruined, when such inspectors considered it doubtful whether they were quite justified in chopping people up with their machinery; they were utterly undone, when it was hinted that perhaps they need not always make quite so much smoke. … Whenever a Coketowner felt he was ill-used – that is to say, whenever he was not left entirely alone, and it was proposed to hold him accountable for the consequences of any of his acts – he was sure to come out with the awful menace, that he would ‘sooner pitch his property into the Atlantic.’ This had terrified the Home Secretary within an inch of his life, on several occasions.
However, the Coketowners were so patriotic after all, that they never had pitched their property into the Atlantic yet, but, on the contrary, had been kind enough to take mighty good care of it. So there it was, in the haze yonder; and it increased and multiplied.

Charles Dickens (1854). Hard Times, Book The Second, Chapter 1

*The Dawn of Eurasia. On the Trail of the New World Order*

De voorbije weken gretig en soms met rillingen herlezen. In het jaar van publicatie, 2018, vond ik dat het het boek was dat mijn denken over geopolitiek het meest beïnvloed had. Niet dat er zoveel denken was geweest. Geopolitiek stond niet echt op de radar. En ik was daar niet alleen in, zo zou blijken.

De aanleiding om te herlezen was dubbel: een trip naar Tbilisi, de hoofdstad van Georgië, zou me naar het grensgebied tussen Europa en Azië brengen; en de recente gebeurtenissen in Oekraïne.

De gebeurtenissen sinds de publicatie van het boek lijken het verhaal van Maçães te hebben ingehaald. Lijken, want, en vandaar de rillingen, het boek leest vandaag vaak met een bijna akelige precisie en detail alsof het een analyse is van de huidige actualiteit.

The Dawn of Eurasia biedt in 2022 duidelijker en scherper nog dan in 2018 broodnodige context voor de grote Veranderingen en Gebeurtenissen die we meemaken. We moeten opletten met hoofdletters, ik weet het. Maar de mate van onzekerheid en vooral de kans op escalatie zijn al lang niet zo groot, zo dicht bij huis en zo complex geweest. De Britse historicus en essayist Adam Tooze, die zijn loopbaan is begonnen met de studie van de Nazi-economie en de Tweede Wereldoorlog, noemde de huidige crisis vorige week in de Financial Times een polycrisis, waarin heel verschillende schokken op elkaar inwerken zodat het geheel erger is dan de som van de delen.

Het boek is een geopolitiek essay in de vorm van een reisverslag, of een reisverslag dat regelmatig halthoudt voor geopolitieke bedenkingen: “I use travel to provide an injection of reality to political, economic and historical analyses.” (p xix) De auteur, de Portugese ex-politicus en essayist Bruno Maçães, verweeft anekdotes met analyses, historische achtergrond met verwijzingen naar literatuur en filosofie, persoonlijke verhalen over politieke besprekingen op hoog niveau met citaten uit interviews met of artikels en toespraken van opiniemakers en politici (de vier pagina’s lange analyse (p 175-179) van een artikel van de Russische minister van Buitenlandse Zaken Lavrov uit 2016 is bijzonder verhelderend voor een begrip van de Russische motieven voor de oorlog in Oekraïne).

Het resultaat van dat weefwerk is een meeslepend en meesterlijk geschreven verhaal met literaire allures.

Voor de reis die Maçães deed om de historische en culturele grenzen tussen Europa en Azië te verkennen, stelde hij zich twee regels: geen vliegtuigen, en geen planning verder dan de huidige week. De reis duurde uiteindelijk zes maanden en bracht hem van Astrakhan in Rusland tot Khorgas, op de grens tussen China en Kazakhstan, via de langst mogelijke route, met onder meer de Caucasus, Armenië, Iran, Turkije, Azerbaijan, Vladivostok en China.

Het Eurazië dat Maçães ziet opdoemen, is in eerste instantie een historisch begrip. Het doel van zijn reis was te onderzoeken waar geschiedenis, cultuur, geografie, demografie, economie en politiek uit elkaar gegaan zijn en waar en onder welke omstandigheden ze weer kunnen samenkomen.

Seeing [als Staatssecretaris voor Europese Zaken in de Portugese regering in de periode van de eurocrisis, de eerste oorlog met Oekraïne en de aanloop naar Brexit] that so many of the most urgent questions affecting the European Union had to do with the interaction between the two continents and how the management of these interactions called for an enlarged perspective, I started to suspect history was increasingly leading us to a world where the border between Europe and Asia would disappear. The bookshops were full of books about Russia (usually its dangers), China (usually its miracles) and the European Union (usually its crises), but they considered them in isolation. I decided to investigate what you could learn about Russia, China and Europe if you considered them as part of the same system. (p xvii)

Dat system is Eurazië, de grootste landmassa op aarde. Neem er een kaart bij; je zal ze nodig hebben bij het lezen van het boek.

Het vervagen van de grenzen tussen Europa en Azië (waar liggen die trouwens?) en de stroom van goederen, mensen, energie en kennis die daarvan het gevolg is, bieden de context waarin we volgens Maçães de belangrijke en nog onopgeloste crisissen van de jongste tien jaar moeten begrijpen: energieveiligheid, Islamitisch radicalisme, Turkije dat zijn plaats zoekt, de vluchtelingencrisis, problemen met de globale waardeketens, Oekraïne.

The Dawn of Eurasia (2018) is in zekere zin het anti-The-End-of-History (1992) boek. Francis Fukuyama maakte de wereld eenvoudig: de val van de Sovjetunie betekende de universalisering van de westerse liberale democratie als uiteindelijke vorm van bestuur. Geopolitiek werd, in Europa alleszins, nagenoeg overbodig – one could say that geopolitical thinking in Europe is dead, particularly so in Germany (p 234) – of alleszins minder antagonistisch. Het was wachten tot de voormalige Sovjetunie en, waarom niet, China, zouden bezwijken voor de lokroep van de liberale democratie en haar weldaden.

Maçães waarschuwde al in 2018 (en vroeger, als politicus) dat dat een vergissing was.

Zoals voor Rusland: The model for relations between Brussels and Moscow adopted soon after the collapse of the Soviet Union seemed to assume that Russia would gradually converge towards European norms and values. It did not happen. (p 193)

Of voor Iran. Maçães beschrijft een ontmoeting met een Iraanse kunstenares in Teheran die met haar textielkunst een eigen vorm van protest maakt. Wij zien enkele jaren later beelden van protesterende Iraanse vrouwen en besluiten misschien dat zij willen verwestersen. Maar (t)o become modern is no longer equivalent to becoming Western. Talking to young Iranian artists, I learned one important lesson. While they were rebelling against the confined spaces of life in Tehran, they also insisted that they did not want to follow the same path as Europeans or Americans … Western modernity is for them just another form of tradition to be uprooted and overcome. (p 34-35)

Voor Rusland en voor China, elk weliswaar met verwante maar soms tegenstrijdige geopolitieke en economische doelen, is Eurazië de historische en onvermijdelijke fase na de voorbije eeuwen van Europees-Westerse dominantie, waarin (s)tates outside the core were faced with the choice of embracing European ideas and practice [the symbiosis of British commerce and French liberty, p 120] or being overrun by European civilization. (p 119)

Het dramatische effect van het concept van Eurazië als eengemaakte politieke ruimte kan moeilijk overschat worden. We (wij, Westerlingen) moeten afleren de wereld te wringen in categorieën van Europese historische ontwikkeling. Als Eurazië een opkomende politieke ruimte is, zal het er een zijn zonder Europese waarden en normen. Het is op dit ogenblik zelfs moeilijk te zien welke waarden en normen er dan wel zullen gelden. Voorlopig alleszins weinig of geen.

Net zomin zijn er al regels of organisatie voor die politieke ruimte. China, Rusland en, in mindere mate de Europese Unie, doen inspanningen. Maar “(t)he question of our time is how this unified space should be organized.” (p 9)

Dat was 2018. Ondertussen hebben we de (tweede) oorlog in Oekraïne, de energiecrisis die ermee samenhangt (en die in The Dawn of Eurasia al tot in detail wordt uitgetekend), en de oplopende spanning tussen China en de VS.

In een recente column voorspelt Maçães a world of intense geopolitical rivalry; a world without rules. The End of History lijkt heel veraf.

De prangende vraag, voor ons althans, is dan waar en hoe de Europese Unie zich in die nieuwe geopolitieke arena moet situeren. Nadat China (Chinese Dreams), Rusland (Russia Turns East) en Turkije (Eurasia Tunnel, met Turkije als het stuk op het schaakbord dat het meest mobiel is; het kan zoveel vakjes bewegen als het wil in welke richting ook, West, Oost, Noord, Zuid) aparte hoofdstukken hebben gekregen – elk op zich verplichte lectuur voor wie wil meepraten over geopolitiek en, zeg maar, Oekraïne – sluit het boek af met een hoofdstuk over de Europese Unie: The European Peninsula.

Neem een kaart. Wordt West-Europa als schiereiland van Eurazië een aanhangsel? Daarvoor is haar economische macht te groot. Rusland en China (en Turkije, Iran …) kunnen niet anders dan rekening houden met Europa. Maar hoe vertaalt die economische macht zich in politieke invloed?

Maçães heeft de Europese besluitvorming van binnenuit meegemaakt. Zijn oordeel is redelijk cassant. “The European Union is not meant to make political decisions. What it tries to do is develop a system of rules to be applied more or less autonomously to a highly complex political and social reality.” (p 228)

De EU is een algoritme, of een computer. Hij illustreert het met een ingewikkelde rekensom voor het herlocatiemechanisme van vluchtelingen die de uitkomst was van een Europese top in 2015 en waarmee de EU het vluchtelingenprobleem hoopte op te lossen. Dat was een algoritme, geen politieke besluitvorming.

De metafoor over de EU als een algoritme of een computer is krachtig. Het algoritme werkt naar behoren zolang de interne regels van het systeem dezelfde blijven en, dat is al wat moeilijker, zolang externe factoren ingecalculeerd waren. Maar wat als we, zoals Maçães beweert, in toenemende mate in een no rules wereld leven? Of als we ontdekken dat de regels die we intern hanteren, extern niet gelden?

De typisch Europese reactie maakte hij mee in een discussie met Duitse topambtenaren over Eurazië, die hij uitgebreid beschrijft. “Je kan de Chinese en Russische expansiedrang niet beantwoorden met een regel,” werpt hij hen voor. “Maar onze beschaving is gebouwd op regels,” is de reactie van de Duitse ambtenaren. “Dat is waar we voor staan.”

“Akkoord,” zegt Maçães. Maar “(t)he problem with the European Union is that it seems to assume that there is a neutral framework of rules, whereas the real issue is which rules will prevail, an issue that no rule can decide.” (p 235-236)

De uitweg die hij hen probeert aan te praten, is Eurazië als een krachtenveld, waarin enkel politieke macht en invloed de economische en politieke richting zullen bepalen. In plaats van de European way of doing things – co-operate, link, connect, all these verbs – bepleit Maçães een meer strategische en dus competitieve aanpak. We moeten meer denken in termen van politieke macht en invloed, van geopolitieke strategie dus, en minder in termen van (onze!) regels. (p 235)

Dat betekent evenwel geen terugkeer naar het oude Europese dominantiedenken, maar een realisatie dat Europa een van de polen in het multipolaire Euraziatische krachtenveld moet worden. “It [Europe] must learn to project its influence eastwards, not as the prophet of a world civilization, but as a Eurasian power.” (p 241)

Waarom? Omdat er anders niet veel meer te doen is.

In een typische gedachtenkronkel, die leidt van de realisatie dat hij zijn gsm-klok niet heeft aangepast aan een recente Turkse regeringsbeslissing die het Turkse uur dichter bij Moskou en verder van Brussel bracht, en dat hij daardoor te laat kwam op een interview met een Turkse opiniemaker, over inzichten van Hegel, Mill en Nietzsche over tijd en geschiedenis, landt Maçães op een filosofisch-historische vaststelling over Europa, die zeker ook een psychologische diagnose is.

The main problem of those who come first [Europa dus] is that they reach the end of their time before everyone else, and Europe began soon to look with thinly disguised envy at those who still had a great task ahead of them, while Europeans, having completed it, had nothing left to do. (p 224)

De computermetafoor geeft ook context aan Brexit, dat zich afspeelde terwijl het boek geschreven werd. Take Back Control, de buitengewoon krachtige slogan waarmee het Leave kamp het referendum won, was alsof enkele passagiers van een autonoom computergestuurd voertuig plots beslisten het stuur over te nemen. Een interne bug. Remain antwoordde met economische argumenten: de EU was de beste deal. Maar was dat wel zo? “Was anyone actually testing and evaluating EU economic policy? And if so, could we trust them to do the right thing? These were valid concerns.“(p 231)

Maçães was de vergadering met de Duitse ambtenaren gestart met vier redenen waarom de EU een Euraziatisch perspectief en plan moest hebben: Rusland en China hebben er een; bijna alle vraagstukken en problemen waar we vandaag en de komende jaren mee te maken gaan hebben, situeren zich in het politiek, economisch en geografisch grensgebied tussen Europa en Azië; zowat alle oorlogen sinds 1815 hebben zich afgespeeld in betwiste grensgebieden tussen de twee continenten; en, last but not least, om de krachten van desintegratie in Europa zelf te bestrijden.

“The EU needs to become a stronger political agent, not in order to fulfil a moral or historical commandment, but in order to perform the tasks which the future will call for: to extend its influence outside its boundaries, manage the flows across the borderlands and work for a peaceful future in greater Eurasia.” (p 242)

BONUS1: Het interview met Maçães in de onvolprezen reeks Conversations with Tyler. In het interview (uit 2018) krijg je, zoals in het boek, een idee van de heel brede interesse en eruditie van Maçães.

Een beeld uit dat interview is blijven hangen sinds ik het las:

If it [Europa] stagnates, if it continues to stagnate, if people all over the world, if the tourists arriving from China suddenly are the ones filling up the restaurants in Paris, and young French men and women are serving them at the tables, this is not exactly the European dream, but it’s, of course, a very serious possibility now.

Over Georgië:

COWEN: Are there any countries on the western frontier of Russia that you would be bullish about?
MAÇÃES: I think, perhaps, Georgia. I don’t see the same destructive impetus coming from Moscow in relation to Georgia as it is in relation to Ukraine, probably because Georgia also didn’t attempt to become an anti-Russian bulwark on the borders of Europe.
I think they’ve been able to build an interesting experiment there of a country that is increasingly connected to Europe, not breaking with Russia, increasingly connected with China. For my book, it’s a very interesting country.

BONUS2: Maçães heeft een Substack. De meeste artikels zijn afgesloten voor niet-abonnees. Kost 40 dollar per jaar. Hij publiceert onregelmatig, tussen een en vier keer per maand. Op Twitter levert hij scherpe commentaren over de oorlog in Oekraïne.


Zaterdag quote

Though, for the economist, the goal of social betterment must be held ever in sight, his own special task is not to stand in the forefront of attack, but patiently behind the lines to prepare the armament of knowledge.

Arthur Cecil Pigou (1924). In Memoriam: Alfred Marshall, p 84

Tbilisi impressies

Indrukken van een kort verblijf in Tbilisi, de hoofdstad van Georgië:

  • Wikipedia noemt Georgië “a transcontinental country at the intersection of Eastern Europe and Western Asia“, maar alleszins in de hoofdstad vond ik weinig Aziatische invloeden. De Georgiërs die ik ontmoette, identificeren zich ook als Europees. (Ik ben The Dawn of Eurasia van Bruno Maçães beginnen herlezen om dat Europa-Azië verhaal te plaatsen; binnenkort verslag)
  • BNP per capita 5,042 dollar per capita, met een jaarlijkse groei van 5.2 procent tussen 2004 en 2022 (België 51,767; Griekenland: 20,277)
  • Tbilisi telt meer dan 1.1 miljoen inwoners, 30 procent van alle Georgiërs. Op straat in de stad zou je denken dat die bijna allemaal onder de dertig zijn. Nochtans is de bevolkingsstructuur van Georgië niet zo verschillend van die van België
  • Met behoorlijk wat opknapwerk, onder meer van de afbladderende houten balkons aan de gevels, kan Tbilisi een heel mooie stad worden
  • Gemiddelde temperatuur in oktober 20 graden
  • De stad stevent snel af op een verkeersinfarct
  • Weinig tekenen van extreme rijkdom, althans niet in de wijken waar ik rondwandelde. In Moskou bijvoorbeeld zie je regelmatig peperdure auto’s; in Tbilisi veel minder.
  • In de grote winkelstraten: vitrines van luxe- en betere merken en op de trotoirs nog veel straatverkopers
  • De keten Spar is alomtegenwoordig
  • Het kleine stukje platteland dat we zagen, leek arm. Veel huizen die half afgebouwd waren; overal auto- en vrachtwagenwrakken
  • Bij de aankomst in Tbilisi kregen we een flesje wijn van de douane! Georgiërs zijn terecht trots op hun wijn.
  • Maaltijden worden geserveerd in schotels die midden op tafel gezet worden. Vaste stek zijn khachapuri (brood gevuld met kaas), khinkali (dumplings; toch enige Aziatische invloed?), salades, met heerlijke tomaten telkens als hoofdingrediënt, stoofschotels. Massa’s walnoten. Heel lekker eten, waarin je alle ingrediënten proeft. Gênant grote hoeveelheden; de schotels blijven maar komen.
  • Op enkele plaatsen: banners met Slava Ukraine, Слава Україні. Veel Georgiërs zijn hevig anti-Rusland
  • We hoorden een relaas van voormalig politica en ambassadeur in Tsjechië Nino Nakashidze, nu Deputy Director General van het onfhankelijk tv-station Mtavari TV (baseline op hun website: Gain your freedom together with us), over gevallen van intimidatie, bedreigingen en geweld tegen journalisten

Zaterdag quote

The purposeless economy: Let us by all means continue to strive for, and to support, efforts to analyze the structure of the economy, and to seek consensus on means to make this structure more capable of allowing us, as individual participants, to further those separately defined objectives that we seek. Let us, however, guard against allowing intellectual confusion about what an economy is to offer, legitimatizing cover for the efforts of some persons and groups to impose their own purposes on others. Beware of those who pronounce on the economy’s purpose.

James Buchanan (1989). On the Structure of an Economy: A Re-Emphasis of Some Classical Foundations, p 11

Inflatie? Welke inflatie?

Terwijl heel Europa onder de inflatie zucht, kende Zwitserland, onverzettelijke-Galliërs-gewijs, in september een inflatie van 3.3 procent, tegenover 3.5 procent in september 2021.

Economist GianLuigi Mandruzzato van de EFG Bank verklaart dat door de lage afhankelijkheid van olie en gas. Minder dan 1 procent van de Zwitserse elektriciteit konmt van gas of olie; 58 procent van hydroelektriciteit en 34 procent van nucleair.

Volgens een andere onderzoeker, chief economist Henrique Schneider van de Zwitserse Federatie van KMO‘s en professor aan de Nordakademie universiteit in Duitsland, ligt de oorzaak dan weer bij het nefaste beleid van de Zwitserse centrale bank, die er onder meer niet in slaagde de Zwitserse franc te laten devalueren.

Dat beleid heeft wel degelijk invloed op de echte koopkracht van de Zwitsers. Door de negatieve rente verminderde de waarde van hun pensioenfondsen; huis- en huurpijzen stegen fors.

Inflatie, je krijgt er je hoofd niet rond! Zegt Scott Sumner over monetaire theorie en inflatie: “Before trying to teach students how monetary policy affects interest rates, we should start with something easier, like quantum mechanics.”


Zaterdag quote

This is why liberalism is an unintuitive political arrangement, and why it has always been necessary to make the case for it. Perfectionism and perfectionist ideas are in many ways much more natural. In fact, around the world, in every major civilization, some form of perfectionism represents the older, indigenous strain of political thinking. This may be because perfectionism takes the resources that we use to organize small-scale communities and attempts to scale them up, to apply them at the level of the nation-state. Liberalism, by contrast, has no correlates at the small-scale or community level, and so it is extremely non-obvious as a template for the organization of human society.

Joseph Heath (2020). The Machinery of Government. Public Administration and the Liberal State. p 115-116

Vrijdagse gevarieerde links

  • Carolyn Bertozzi, die deze week de Nobelprijs Chemie won samen met twee collega’s, krijgt felicitaties van Rage Against The Machine guitarist Tom Morello. Bertozzi en Morello zaten tijdens hun Harvard-tijd samen in een band, Bored Of Education, die in 1986 de Ivy League Battle of the Bands won. Bertozzi op de keyboards.
  • Tim Harford doet een poging om uit te leggen dat de huidige prijsstijgingen geen echte, echte inflatie zijn. “In Inflation World, inflation is a monetary phenomenon and needs a monetary response such as higher interest rates. In Energy Crunch World, the rise in prices needs a real-world response in the form of support for struggling households, and every effort to reduce demand and to find new sources of supply.”
  • Eén schilderij voor elk jaar van de 20ste eeuw.
  • Kunnen bedrijven en organisaties hun DNA en cultuur doorgeven naar andere bedrijven? Een studie (gated) vond dat stichters van bedrijven die daarna een ander bedrijf opstarten wel degelijk een stuk van de cultuur en praktijken kunnen overplanten. Auteur en Wharton professor innovatie en entrepreneurship Ethan Mollick ziet twee stambomen in Silicon Valley: The Traitorous Eight, die in 1957 hun toenmalige start-up verlieten om Fairchild Semiconductor op te richten, dat dan weer aan de basis lag van onder meer Intel. De PayPal Mafia is een groep ex-PayPal werknemers die aan de basis of verdere ontwikkeling liggen van onder meer Tesla, LinkedIn, SpaceX, YouTube en Yammer.
  • Voor een Master thesis project maakte de Britse designer Thomas Thwaites een toaster from scratch. Interview in The Prepared (via The Browser). Om zich voor te bereiden, gooide hij eerst de goedkoopste toaster die hij kon vinden (3.94 pond) uit elkaar en ging dan aan de slag om iets gelijkaardig in elkaar te steken zonder vooraf gemaakte onderdelen of materialen. Het eindresultaat – de foto is hilarisch – kostte negen maanden werk, van het maken van staal (mislukt) tot het delven van koper, en uiteindelijk 1,187.54 pond. Het idee voor The Toaster Project komt wellicht van het essay I, Pencil, van Leonard Read, waarin een eenvoudig potlood uitlegt welke kennis en materialen nodig zijn om een potlood te maken. “Not a single person on the face of this earth knows how to make me“.
  • De Conscience bibliotheek in Antwerpen selecteerde 6,000 boeken die door Google Books gedigitaliseerd zullen worden.
  • Het Bruegel onderzoeksintstituut heeft een dataset die de evolutie van de vraag naar gas van alle Europese landen trackt, onderverdeeld naar de vraag vanuit energie-opwekking, industrie en huishoudens. Voor België daalde de vraag naar gas met 14 procent in september 2022 vergeleken met september 2021: energie (-18 procent), industrie (-18), huishoudens (-10). Finland kon zijn gasvraag in dezelfde periode drukken met 53 procent; Frankrijk met maar 1 procent.

De vermaledijde markt

Twee fijne opiniestukjes over marktwerking, geschreven vanuit eenzelfde verontwaardiging, en die eigenlijk tot dezelfde conclusies komen:

Schrijver Jeroen Olyslaegers is een verstandig mens, die als een van de weinige Vlaamse intellectuelen boven het clandenken kan uitstijgen.

Begin september schreef hij in zijn vaste column in De Morgen een stuk onder de titel “Marktwerking“. (Foto op Facebook)

“De markt prefereert aandeelhouders in plaats van mensen, cijfers in plaats van samenleving. …
Sinds de jaren tachtig hebt ge die steeds driestere zever over de marktwerking mogen aanhoren met alleen maar protest in de marge.”

Het klinkt goed, Jeroen; het ontlokt goedkeurend gebrom bij de achterban (“Boenk erop” was een van de commentaren; “Smeerlappen zijn het, allemaal. Geldzuchtige maffia” een andere), en de ontreddering is heel begrijpelijk. Maar het is niet waar.

Het is niet zo dat “de markt” aandeelhouders prefereert. Sommige aandeelhouders zullen aandeelhouders prefereren, dat wel. “Sinds de jaren tachtig“? De historicus die gij zijt, moet toch beter weten. We doen al aan markt sinds enkele eeuwen voor Christus. Eerst in het klein, toen we discussieerden of mijn bever twee konijnen waard was of drie; dan op steeds grotere schaal: The Company of Strangers.

Markten werken met cijfers, ja. Dat vergemakkelijkt de bever-konijn discussie. Maar ze prefereren en vereisen zelfs vriendschap en vertrouwen om goed te kunnen werken: The Bourgeois Virtues.

De markt is geen instantie die ons leven dicteert. Ze is een resultante van miljoenen beslissingen die leiden tot een instelling die niemand bedacht heeft en die als vanzelf werkt. Als gij, Jeroen, op een zaterdag besluit een nieuw wit hemd te gaan kopen, dan ligt dat hemd, waar tientallen mensen aan gewerkt hebben, pasklaar voor jou in de winkel. Dat is de markt. Het is een wonder en het werkt. Meestal.

… alleen maar protest in de marge“. Dat is ook niet waar, Jeroen. De hoofdstroom onder intelligentsia zoals gijzelf is, al sinds het einde van de 19de eeuw, anti-markt. Ge preekt omwille van het applaus bij de clan, en dat is een val waarin ge niet zou mogen trappen. Noem mij één intellectueel of opiniemaker die gij waardeert en die pro-markt is.

Hier is er alvast een. Comedian Michael Van Peel, die ook zijn taak als publiek intellectueel ter harte neemt, schreef op dezelfde dag als Jeroen Olyslaegers een column onder de titel “Het sprookje van de vrije markt“.

Van Peel schrijft vanuit dezelfde verontwaardiging en komt eigenlijk tot dezelfde conclusie. Maar hij demoniseert de markt niet en legt geduldig, voor de zoveelste keer sinds Adam Smith, uit hoe ze werkt, en soms niet werkt, en wat we dan daaraan kunnen doen.

“Dit (de hoge energieprijzen) is precies het omgekeerde van een vrije markt.
Dit is een voorbeeld van een oligopolie met maar twee aanbieders die in dat geval inderdaad de prijs kunnen vragen die zij willen aan de vele vragers met hongerige magen zonder alternatief. In een echte vrije markt zou Sofie haar prijs 1 cent onder die van André laten zakken en hem uit de markt prijzen om zijn marktaandeel in te nemen. André gaat failliet, Sofie heeft een monopolie en kan haar prijzen nog opdrijven. De grote overwinsten trekken intussen een hoop nieuwe producenten aan. Die komen op de markt waardoor de prijs zakt (ze passen onderling dezelfde tactiek toe als Sofie bij André) tot er een evenwicht gevonden wordt tussen aanbod en vraag. Dàt is de marktprijs.”

“Boenk erop” vind ik dat.

Er is, zo blijkt in deze crisis, wel degelijk ruimte voor overheidsoptreden wanneer de markt ontspoort of niet naar behoren werkt. Dat geldt zeker voor strategische publieke diensten onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg of energie.

Maar laat ons voorzichtig blijven. De markt heeft automatische feedbackloops, die door een hogere intelligentie lijken bedacht te zijn, maar die in realiteit vanzelf werken en redelijk snel.

De overheid, op wiens goedaardige intelligentie we nu rekenen om de verondersteld kwaadaardige intelligentie van de markt te counteren, dat zijn individuen. Zijn we er gerust in dat goedaardigheid hun enige drijfveer is? Hoe intelligent zijn ze? In een verschrikkelijk complexe materie als deze energiecrisis is de kans op vergissingen en onbedoelde neveneffecten groot. Dat is menselijk. Maar de feedbackloop na vergissingen, als die er al is, werkt hier minder snel en trefzeker dan in de markt.

In complexe tijden zoals deze is het ontzettend moeilijk om als overheid een evenwicht te vinden tussen wat je nog wel aan de markt kan toevertrouwen en wat je zelf kan en mag doen. Of laten! Het is een weinig benijdenswaardige taak.

Opiniemakers hebben dan vanop de zijlijn twee keuzes: de complexiteit vereenvoudigen en de volkse verontwaardiging mennen om beleidsmakers aan te sporen “iets” te doen; of de complexiteit proberen te duiden om beleidsmakers aan te manen tot uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid.

Misschien hebben we beide nodig?

ADDENDUM: Koop en lees natuurlijk allemaal het nieuwe boek van Jeroen, Willem en mijn wellust.


*Gambling on Development. Why Some Countries Win and Others Lose*

Is dit het beste boek over ontwikkelingseconomie van de jongste jaren? Ik denk het wel, al kan ik niet beweren dat ik ze allemaal gelezen heb.

De auteur is Stefan Dercon, met wie ik, voor de anekdote, samen Economie gestudeerd heb in Leuven, destijds.

Een van de redenen dat dit misschien het beste boek is over ontwikkelingseconomie, is het bijzondere curriculum van Dercon. Na zijn studies en een professorschap in Leuven trok hij naar Oxford, waar hij onder meer Economic Policy doceert en Director is van het Centre for the Study of African Economies. Van 2011 tot 2017 was hij chief economist van het Britse Department for International Development (DfID), wellicht de hoogste Britse ambtenarenpost die een Belg ooit bekleedde. Dercon bracht ruime tijd door op het terrein. Het boek is gelardeerd met anekdotes over vergaderingen en ontmoetingen met eerste ministers, hoge ambtenaren, specialisten en gewone mensen uit de landen waarover hij schrijft. En dat zijn er nogal wat.

Die combinatie van academische kennis, inkijk in de coulissen van de politiek en terreinervaring is zeldzaam onder ontwikkelingseconomen; wellicht uniek.

Met Gambling on Development wil Dercon een model voorstellen voor ontwikkelingseconomie. Hij begeeft zich daarmee op een terrein dat al redelijk drukbezet is. Als academicus geef je dan een overzicht van de bestaande modellen en theorieën. Dercon heeft daar iets voor klaarliggen. In 2012, toen hij een jaar in dienst was als topambtenaar bij het Department for International Development, had de aantredende Britse Staatssecretaris voor Internationale Ontwikkeling ootmoedig bekend dat ze eigenlijk niets wist over het domein waarvoor ze verantwoordelijk zou worden. “This ministers’s mental model of how the world of development works was somewhat empty.” Een van zijn collega’s had een stapel boeken klaargelegd die ze misschien tijdens het weekend kon lezen. “Maar ik kan u ook een korte briefing geven over die boeken,” flapte Dercon eruit.

Aldus geschiedde. En Dercon laat ons over zijn schouder meeluisteren in een paragraaf “My advice to the boss“.

Hij legt uit dat elk van de denkers een interessante lens biedt om naar ontwikkelingseconomie te kijken, maar dat ze het oneens zijn, onder meer over waar de diepere oorzaken van onderontwikkeling liggen, over waar te beginnen, over wie het roer in handen zou moeten nemen en op welk niveau. Het is, zo herhaalt hij voortdurend in het boek, “hardly a matter of spending money or finding a silver bullet“.

De modellen waar Dercon zich tegen afzet, stellen ofwel, minstens impliciet, een “beste” oplossing voor die dan, om te kunnen werken, een tabula rasa zou moeten maken van de bestaande instellingen en machthebbers in een land. Ofwel wijzen die modellen naar externe factoren – de wereldmarkt, de geschiedenis – waarop een individueel land geen vat heeft.

Maar “they all miss the boat on a clear explanation of why a diverse set of countries have changed for the better and why others have not.” (p 33)

De krachtlijnen van Dercons eigen model, waarvan hij dus ook de Staatssecretaris probeert te overtuigen, gaan vaak diametraal in tegen de krachtlijnen van minstens een van de modellen die hij samenvat voor zijn baas.

  • De belangrijkste uitdagingen voor ontwikkelingslanden liggen in het land zelf, niet in de wereldmarkt
  • Recepten voor specifieke maatregelen voor economisch beleid kunnen inspireren, maar het gaat in de eerste plaats om hoe landen vandaag worden bestuurd door de mensen die de macht al in handen hebben
  • De geschiedenis van een land is een factor maar is niet determinerend. Landen met gelijkaardige historische achtergronden hebben heel verschillende resultaten bereikt
  • Ontwikkelingshulp kan wel degelijk nuttig zijn, maar dan enkel in die landen waar de mensen met de macht in handen een deal hebben om te evolueren in de richting van groei en ontwikkeling

Ietwat kort door de bocht: Dercon kijkt veel minder naar een of ander geïdealiseerd einddoel of naar een beste aanpak, maar vertrekt van de situatie zoals ze is. Zijn aanpak is radicaal pragmatisch: het beste is er de vijand van het goede of betere.

Wat is dan die Development Gamble of Development Bargain, de termen waarin Dercon zijn model samenvat?

Een staat en de manier waarop ze beheerd wordt, zijn in zekere zin altijd het resultaat van een deal die gesloten wordt door een elite en die in hoge mate economisch is. Het is de elite, de vaak floue groep van mensen met de macht om de politiek, de economie en de samenleving vorm te geven, die bepaalt hoe de economie zich ontwikkelt en hoe de vruchten ervan verdeeld worden.

Elk land heeft een elite bargain. Ze komen in vele vormen: van roofzuchtig, waarin de elite er alles aan doet om zich de rijkdom van een land toe te eigenen, tot meer inclusief en verdelend.

Een development bargain is dan een van de vele bargains die de elite in een land kan sluiten. Het is een breed gedragen verbintenis van de elite om te streven naar groei en ontwikkeling die de hele bevolking ten goede komt en die de armoede zal doen dalen.

Er zijn geen “zuivere” development bargains. Elke concrete development bargain die Dercon bespreekt in het boek, is onvolmaakt. En een succesvolle development bargain in het ene land kan niet zomaar gekopieerd worden naar een ander land.

Hij ziet wel drie gemeenschappelijke kenmerken. De bargain wordt gedreven door echte, geloofwaardige en langdurige politiek. Ze wordt ondersteund door een stevige staat, die tegelijk vermijdt om meer te doen dan ze aankan. En de staat heeft de politieke en technische bekwaamheid om te leren van fouten.

Dit concept van een development bargain is nog steeds geen recept voor ontwikkeling. Maar dat is net het punt, en waarin Dercon verschilt van de andere modellen. Er is geen recept; er zijn enkel ingrediënten. En als er geen recept is, is succes niet gegarandeerd. Vandaar dat elke development bargain altijd ook een development gamble zal zijn. Vandaar ook de noodzaak om te kunnen en willen leren van fouten en zo nodig de mix van ingrediënten aan te passen.

Wie wat thuis is in de ontwikkelingsliteratuur, zegt nu misschien: Wat Dercon voorstelt, is eigenlijk een herformulering van de kerngedachten van de bijzonder invloedrijke institutionele school in ontwikkelingseconomie (Acemoglu en Robinson, Why Nations Fail), die onderscheid maakt tussen landen met extractieve instellingen en landen met inclusieve instellingen.

Neen, zegt Dercon, mijn model is geen herformulering van “good institutions matter“. De bestaande politieke en economische elite heeft veel meer keuzevrijheden en invloed dan het historisch deterministische model van de institutionele school laat vermoeden. Kijk onder meer naar Bangladesh en China: zij vertrokken beide van een situatie met abominabele instellingen, maar wisten door een development bargain de eerste stappen naar brede ontwikkeling te zetten.

Maar waarom juist? Waarom en wanneer zou een elite die volop baat heeft bij het status quo van een roofzuchtige bargain plots besluiten een development bargain te sluiten?

Dercon ziet vier mogelijke drivers.

De eerste, die hij min of meer afwijst, is het optreden van een verlichte leider. Singapore’s Lee Kuan Yew, die zijn land van midden de jaren 1960 tot midden 1990 op een groeipad van gemiddeld 6 procent per jaar zette, en de armoede nagenoeg uitroeide, is hier het archetype. Paul Kagame claimt in Rwanda een gelijkaardige rol. Dercon vindt dat die nadruk op verlicht leiderschap te weinig aandacht heeft voor de brede consensus die nodig is onder de volledige elite.

Een tweede mogelijke driver is dat omstandigheden de elite dwingen een bredere legitimiteit te zoeken dan ze tot nu toe had, al is het om instabiliteit of opstand te vermijden. China na de Culturele Revolutie is een voorbeeld. In Ethiopië en Rwanda zoeken leiders van een bepaalde bevolkingsgroep legitimiteit bij de volledige bevolking.

Dercons realisme blijkt nog eens uit de derde driver, die wellicht altijd samengaat met een van de drie andere. De elite kan inschatten dat een bredere ontwikkeling ook haarzelf ten goede zal komen, meer nog dan een elite bargain waarin ze enkel zichzelf verrijkt.

Een laatste driver haalt Dercon uit de studie van de chronologie van het ontstaan van development bargains. In landen zoals Indonesië na 1965, Bangladesh na 1972, Ethiopië na 1991 en Rwanda na de genocide in 1994 zijn (kiemen van) development bargains ontstaan na een verwoestend conflict.

Peace is a business deal“, zegt hij hierover, in een treffende echo van het dit jaar ongeveer gelijktijdig verschenen Why We Fight. The Roots of War and the Paths to Peace, van Chris Blattman, met wie Dercon overigens heel wat gezamenlijke studies en experimenten heeft gedaan en die samen met Dercon een anti-silver bullet, pragmatische school kan vormen.

De eerste stap in Dercons model en aanpak bestaat er dus in te achterhalen onder welke elite bargain een staat bestuurd wordt. Daar is geen vaste methode voor. Een elite bargain staat nergens neergeschreven; net zoals de elite zelf is ze flou, impliciet en informeel.

Als buitenstaander ben je daar niet zoveel mee. De gemeenschappelijk kenmerken en drivers van development bargains die Dercon aanbiedt in het “theoretisch” hoofdstuk bieden ook niet echt een methode of handvatten om elite bargains, laat staan development bargains, te herkennen.

Hoe het in het echt gaat, vertelt Dercon in een dubbelanekdote aan het begin van het theoretisch hoofdstuk en in de vele gevalstudies verder in het boek.

In de dubbelanekdote contrasteert hij twee vergaderingen die hij had met topambtenaren, een in de Democratische Republiek Congo (DRC), een in Ethiopië.

De vergadering in de DRC vond plaats in 2013 in Kinshasa. Aanwezig: de economische adviseur van president Kabila en een dertigtal andere hoge ambtenaren. Alle (10!) presentaties die Dercon kreeg, waren deskundig en legden de nadruk op de juiste hervormingen die de DRC nodig had, van macro-economische stabiliteit, over stimulering van de particuliere sector en kleinschalige landbouw en belastinghervormingen, tot investeringen in de gezondheid- en onderwijssector.

Maar “walking out of the long meeting, I felt I was coming out of a play performed by committed character actors. They put on a good show, but I was sure that not a single plan of those woven into the dialogue would ever be implemented. They probably knew it, too, but no doubt had worked on these plans with the utmost sincerity.” (p 36)

Enkele maanden later had Dercon een gelijkaardige vergadering in Ethiopië. De groep was daar iets kleiner en iets meer senior, inclusief de minister van Financiën. De discussie ging onder meer over de resultaten van het Growth and Transformation Plan dat Ethiopië aan het implementeren was. Wat was goed gelopen, wat kon verbeterd worden?

De ideeën en voorstellen die op tafel kwamen, waren minder gepolijst dan die in de presentaties in de DRC. Ze waren ook minder geïnspireerd door wat in die tijd opgang maakte in kringen van internationale ontwikkeling.

Maar “I had no doubt they would do all they could to implement them … As I had worked by then with Ethiopian academics and policy-makers on and off for two decades, my sense of the situation didn’t suprise me, and it stood in stark contrast to the earlier spectacle in the DRC.” (p 36-37)

Terugkijkend naar die twee vergaderingen in 2013 spreken de feiten voor zich. Ethiopië groeide de voorbije vijftien jaar met meer dan 7 procent per jaar in per capita termen, driemaal sneller dan de DRC.

Dat is dus wat er nodig is om de aan- of afwezigheid van een development bargain te herkennen: jarenlange ervaring in een land en contacten op hoog niveau met technocraten, die Dercon herhaaldelijk opvoert als de stille helden van ontwikkeling.

We blijven daarmee nog op onze honger zitten, want uiteindelijk lijkt het neer te komen op ellebogengevoel van de technocraat die Dercon ook is – “I was sure that not a single plan would ever be implemented” en “my sense of the situation” – en op de cijfers achteraf.

Die honger wordt voor een groot deel gestild in het tweede deel van het boek, veruit het meest uitgebreide, waarin Dercon land per land en vaak heel gedetailleerd het ontwikkelingsverhaal vertelt.

De poging om dat deel wat te structureren door een halve dierentuin treffende equivalenten te vinden voor de emblematische Aziatische tijgers, vond ik niet helemaal geslaagd en blijft niet echt hangen. Maar de lijst landen die Dercon laat passeren, en waarover hij uit de eerste hand vertelt, is indrukwekkend:

China, Indonesië en Indië (goed op weg); Sierra Leone en Malawi (on hold); Kenia, Oeganda en Ghana (in de startblokken?); Nigeria en de DRC (voorlopig hopeloos); Zuid-Soedan, Afghanistan, Nepal, Libanon, Somaliland (peace as a business deal?); Bangladesh (merkwaardig maar pril groeiverhaal); Ethiopië en Rwanda (Afrikaanse mirakels in de maak?).

Uit de concrete verhalen wordt duidelijk wat Dercon bedoelde als hij zei dat geen enkele development bargain perfect is en dat elke development bargain anders is.

Het groeiverhaal van Bangladesh is merkwaardig, maar ver van al een echt succes. In Bangladesh speelt de NGO BRAC (Bangladesh Rural Advancement Committee), de grootste NGO ter wereld, een heel belangrijke rol. Maar daarnaast is er niet echt een groot plan: “Progress is not at all the result of a grand design. Instead it is, almost coincidentally, a matter of politics and economics not doing the wrong thing.” (p 219) Anders dan in andere ontwikkelingsverhalen heeft de overheid in Bangladesh een bescheiden rol: een combinatie van “a form of laissez-faire where organisations fill the gaps left by the state” (p 227) en simpelweg “not doing the wrong thing“.

Dercon sluit het boek af met een hoofdstuk over ontwikkelingshulp.

In tegenstelling tot een aantal andere ontwikkelingseconomen is hij geen scepticus van ontwikkelingshulp. Het beeld dat ontwikkelingshulp simpelweg dient om de zakken van corrupte leiders te vullen, is een karikatuur. Anderzijds geeft hij toe dat de balans van ontwikkelingshulp tot nu toe allesbehalve indrukwekkend is.

Van de Millennium Development Goals en de Sustainable Development Goals, die sinds 2000 voor een heel deel van de internationale gemeenschap de bakens zetten voor ontwikkeling, is hij een zeer koele minnaar. “Goals and targets do not lead to development.”

Ontwikkelingshulp wil hij, hoe kan het anders, enten op het bestaan van een development bargain. Net als de landen zelf zullen donors dan moeten gokken om kiemende development bargains te steunen. Landen waar duidelijk geen development bargain aanwezig is, zouden geen of minder steun moeten krijgen.

Belangrijk, en tekenend voor de grondhouding van Dercon: met ontwikkelingshulp, en met advies van internationale experten zoals hijzelf, is het zoals met de tango: je moet met twee zijn om hem te dansen en, vooral, een van de twee moet leiden. De leider in die tango kan niet anders zijn dan het ontvangende land. Zij moeten uitmaken of de hulp past in hun development bargain.


Dienstmededeling

Dit blogje heeft enkele maanden stilgelegen: afwikkelen van het vorige academiejaar, opstarten van het nieuwe academiejaar en, vooral, de keuze om me tijdens de lange warme zomer te werpen op de studie van twee onderwerpen: Business Process Management (BPMN) en Unified Modelling Language (UML). Van het eerste heb ik al het examen afgelegd en het certificaat behaald; voor het examen van het tweede zoek ik nu een datum.

Het was buitengewoon aangenaam nog eens echt te studeren. Bedenking: er is een verschil tussen Life Long Learning (dat doe je eigenlijk sowieso altijd) en Life Long Studying.

Nu gaan we dus deze blog nieuw leven inblazen.

Coming up:


Zaterdag quote

It is not a correct deduction from the Principles of Economics that enlightened self-interest always operates in the public interest. Nor is it true that self-interest generally is enlightened; more often individuals acting separately to promote their own ends are too ignorant or too weak to attain even these. Experience does not show that individuals, when they make up a social unit, are always less clear-sighted than when they act separately.

John Maynard Keynes (1926). The End of Laissez-Faire, in Essays in Persuasion (2009), p 169.

Vervolg: Structureel racisme of arbeidsattitude?

We waren met deze blogpost blijkbaar niet de enige die geschrokken waren van het ontzettend hoge percentage inactieven onder 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit in België in de recente paper van Stijn Baert en @UGentAtWork. Met 44.2 procent bekleedt België daar een weinig benijdenswaardige toppositie in Europa.

Stijn Baert en @UGentAtWork kregen er veel vragen over. In een knap staaltje van kort op de bal maatschappelijke dienstverlening publiceerden ze deze week een vervolgpaper die sommige vragen verder uitdiept: Inactiviteit onder migranten in België: uitgediept via cijfers en studiewerk.

Ter herinnering: inactieven zijn niet-werkenden die ook niet op zoek zijn naar een baan; zij worden dus niet bij de werklozen geteld. Maar willen we ooit een werkzaamheidsgraad van 80 procent bereiken, dan zullen we een deel van die inactieven ook aan werk moeten helpen.

In de vervolgpaper zetten Baert en co in een eerste deel het cijfer van 44.2 procent in perspectief met andere cijfers. In een tweede deel van de paper bekijken ze kort tien wetenschappelijk artikels die aspecten van de kwestie de voorbije jaren onderzochten, en vatten ze de beleidsaanbevelingen samen.

Enkele bevindingen:

  • In absolute cijfers vormen de 44.2 procent inactieven onder 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit een groep van 123,000 inactieven. Dat is 9.5 procent van de 1.3 miljoen inactieven in België, terwijl het algemeen aandeel van 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit maar 4.6 procent is.
  • In absolute aantallen zijn er in Wallonië onder de 25- tot 64-jarigen met een nationaliteit van buiten de EU meer inactieven dan werkenden en werkzoekenden samen.
  • Maar de onevenredigheid tussen het aandeel in de bevolking en het aandeel bij de inactieven is het grootst in Vlaanderen. Aandeel in de bevolking: 3.4 procent. Aandeel bij de inactieven: 7.4 procent.
  • Aan de scholingsgraad ligt het niet. België scoort daar beter dan het Europese gemiddelde. “Dit suggereert dat de hogere inactiviteit onder niet-Europese migranten in België zich vooral op de arbeidsmarkt zelf ontwikkelt,” concluderen de auteurs.

In het tweede deel van de paper overlopen ze tien recente wetenschappelijke artikels en vatten ze de beleidsaanbevelingen samen. De vraag in de titel van deze en vorige post – “Structureel racismes of arbeidsattitude?” – wordt bij Baert en co “We delen op naar verklaringen aan de werkgeverszijde, werknemerszijde en beleidszijde.”

  • Aan werkgeverszijde blijkt etnische discriminatie wel degelijk een drempel bij aanwerving, in België en internationaal, al lijkt die discriminatie af te nemen. De discriminatie is er omdat werkgevers vrezen dat klanten en werknemers liever niet met personen met migratieachtergrond samenwerken, eerder dan dat ze geloven dat migranten minder productief zouden zijn.
  • Mogelijke beleidsmaatregelen zijn praktijktesten op sectorniveau, kosten van discriminatie verhogen, minder eerste selectie op basis van CV-screening, en training van selectieverantwoordelijken. Hogere concurrentie op een krappe arbeidsmarkt zal ook helpen.
  • Aan werknemerszijde vinden onderzoekers dat culturele factoren zoals vroeger huwen de moeilijke overgang van school naar werk onder vrouwen met een migratieachtergrond mee verklaren. Intensievere contacten met arbeidsbemiddelingsbureaus en sollicitatiecursussen verhogen de kans op werk. Migranten die op hun CV vrijwilligerswerk kunnen toevoegen, zien de gunstige reacties op sollicitaties verdubbelen.
  • Op vlak van het beleid blijkt er eerder positieve discriminatie te zijn bij overheidsjobs, al hangt dat nog teveel af van de politieke kleur van de (lokale) beleidsmensen.
  • De nadruk op het snel leren van de taal, snelle professionaliseringstrajecten en andere inburgeringscursussen, waar bij politici nogal wat heil van wordt verwacht, blijkt vaak averechts te werken. Die trajecten lijken migranten in laaggeschoolde, onzekere banen te duwen.

Nog deze week voegde een andere wetenschapper, Dries Lens, in zijn zopas verdedigd doctoraat aan UAntwerpen, Is labour migration hurting migrant labour? (DS), enkele elementen toe aan het debat.

Lens wijst in het algemeen op de rigide arbeidsmarkt in België en op de nefaste rol van minimumlonen voor arbeidsinstromers.

Hij onderzocht ook de rol van gedetacheerden, werknemers uit andere EU-landen en zelfs niet-EU-landen zoals Oekraïne. Gedetacheerden blijken zeer populair bij werkgevers omdat de socialezekerheidsbijdragen in het zendland betaald worden. Bij hen is ook geen sprake van al dan niet verplichte inburgeringscursussen.

In 2019 ging het om 275,000 gedetacheerden, van wie 35.000 uit een niet-EU-land. Ook hier staat België aan de Europese top.

In zijn doctoraat toont Lens aan dat werkgevers liever via detachering werken dan migranten aan te nemen. Zijn besluit: “Via detachering omzeilen werkgevers de rigide en overgereguleerde arbeidsmarkt. Net daardoor stellen ze interventies uit om de arbeidsreserve op de Belgische arbeidsmarkt in te ­zetten.”


Zaterdag quote

When you cast policy issues in moral terms, you degrade the character of public discourse. You lead people to see conflicting priorities as an occasion for battle, rather than an occasion for compromise. You send the message that policy is best decided by appeals to one’s inner conscience (or, more likely, to the polemics of demagogues), rather than by appeals to impersonal cost-benefit analysis.
… If we’re determined to instill blind moral instincts that make people behave better most of the time, I’d like to nominate a blind moral instinct to respect price signals and the individual choices that underlie them—an instinct, for example, to recoil from judging and undercutting other people’s voluntary arrangements.

Steven E. Landsburg (2013). Don’t cast recycling as a moral issue