In een recente paper die Stijn Baert en @UGentAtWork schreven op basis van de zopas door Eurostat gepubliceerde cijfers over de arbeidsmarkt in de Europese landen voor 2021 is er één cijfer dat om meer aandacht schreeuwt.
Baert vergeleek de inactiviteitsgraad tussen verschillende Europese landen en gewesten. Hij doet dat in navolging van het “ijsbergmodel” dat hij onlangs lanceerde, waarin hij voorstelt om in plaats van de werkloosheidsgraad en de werkgelegenheidsgraad als richtindicatoren het percentage werklozen ten opzichte van de totale 25-64 populatie en het percentage inactieven ten opzichte van de totale populatie te gebruiken. Die twee samen geven een beter beeld van de toestand van de arbeidsmarkt, ook voor het beleid.
De inactiviteitsgraad in België bedraagt 21.8 procent, tegenover bijvoorbeeld 15.2 procent in Nederland en 10.9 procent bij Europese koploper Zweden. In de EU zijn er maar 4 van de 27 landen die het slechter doen dan België.
In absolute cijfers betekent dit dat 1.3 miljoen Belgen tussen 25 en 64 noch werken, noch werk zoeken. Het betekent ook dat, zelfs wanneer in België alle werkzoekenden morgen aan de slag zouden gaan, we nog niet de vooropgestelde 80 procent werkzaamheidsgraad zouden halen.
Het ene cijfer dat om aandacht schreeuwt, en dat meteen de hoge inactiviteit in België nagenoeg volledig voor een stuk verklaart, is het percentage inactieven onder 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit. In België bedraagt dat een kolossale 44.2 procent. België spant daarmee veruit de kroon in Europa. Het EU-gemiddelde is 29 procent. De enige drie landen met percentages boven de 30 zijn Nederland (36), Duitsland (34) en Frankrijk (33).
Onder vrouwen met een niet-EU-nationaliteit bedraagt het percentage in België zelfs 59.3 procent. Geen enkel ander Europees land scoort daar boven de 50 procent.
Zowat alle problemen op de Belgische arbeidsmarkt, maar ook de mogelijke oplossingen, zijn eigenlijk terug te voeren tot dat ene ontstellende cijfer: 44.2 procent. Dat zijn twee generaties migranten die we verloren laten gaan.
Is het te kort door de bocht om te stellen dat die hoge inactiviteit onder mensen met een niet-EU nationaliteit twee en slechts twee oorzaken kan hebben: structureel racisme of arbeidsattitude? Ik denk het niet. Ongetwijfeld is het een combinatie van beide. Maar hoeveel van het ene en hoeveel van het andere? Wat is oorzaak en wat gevolg? Is er een opmerkelijk verschil tussen de gewesten? Hoe is de spreiding over kleinere leeftijdscohorten? Wordt de situatie beter, of net slechter?
Overheid, werkgevers en vakbonden mogen deze lastige vragen niet meer uit de weg gaan. Zolang we er door verder onderzoek, zonder taboes, geen antwoorden op vinden, en concrete oplossingen, blijven het vooropstellen van een doel van 80 procent werkzaamheidsgraad, discussies over arbeidsdeals, en uitspraken als “het ligt aan de Walen”, eigenlijk geleuter in de marge.