We waren met deze blogpost blijkbaar niet de enige die geschrokken waren van het ontzettend hoge percentage inactieven onder 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit in België in de recente paper van Stijn Baert en @UGentAtWork. Met 44.2 procent bekleedt België daar een weinig benijdenswaardige toppositie in Europa.
Stijn Baert en @UGentAtWork kregen er veel vragen over. In een knap staaltje van kort op de bal maatschappelijke dienstverlening publiceerden ze deze week een vervolgpaper die sommige vragen verder uitdiept: Inactiviteit onder migranten in België: uitgediept via cijfers en studiewerk.
Ter herinnering: inactieven zijn niet-werkenden die ook niet op zoek zijn naar een baan; zij worden dus niet bij de werklozen geteld. Maar willen we ooit een werkzaamheidsgraad van 80 procent bereiken, dan zullen we een deel van die inactieven ook aan werk moeten helpen.
In de vervolgpaper zetten Baert en co in een eerste deel het cijfer van 44.2 procent in perspectief met andere cijfers. In een tweede deel van de paper bekijken ze kort tien wetenschappelijk artikels die aspecten van de kwestie de voorbije jaren onderzochten, en vatten ze de beleidsaanbevelingen samen.
Enkele bevindingen:
- In absolute cijfers vormen de 44.2 procent inactieven onder 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit een groep van 123,000 inactieven. Dat is 9.5 procent van de 1.3 miljoen inactieven in België, terwijl het algemeen aandeel van 25 tot 64-jarigen met een niet-EU nationaliteit maar 4.6 procent is.
- In absolute aantallen zijn er in Wallonië onder de 25- tot 64-jarigen met een nationaliteit van buiten de EU meer inactieven dan werkenden en werkzoekenden samen.
- Maar de onevenredigheid tussen het aandeel in de bevolking en het aandeel bij de inactieven is het grootst in Vlaanderen. Aandeel in de bevolking: 3.4 procent. Aandeel bij de inactieven: 7.4 procent.
- Aan de scholingsgraad ligt het niet. België scoort daar beter dan het Europese gemiddelde. “Dit suggereert dat de hogere inactiviteit onder niet-Europese migranten in België zich vooral op de arbeidsmarkt zelf ontwikkelt,” concluderen de auteurs.
In het tweede deel van de paper overlopen ze tien recente wetenschappelijke artikels en vatten ze de beleidsaanbevelingen samen. De vraag in de titel van deze en vorige post – “Structureel racismes of arbeidsattitude?” – wordt bij Baert en co “We delen op naar verklaringen aan de werkgeverszijde, werknemerszijde en beleidszijde.”
- Aan werkgeverszijde blijkt etnische discriminatie wel degelijk een drempel bij aanwerving, in België en internationaal, al lijkt die discriminatie af te nemen. De discriminatie is er omdat werkgevers vrezen dat klanten en werknemers liever niet met personen met migratieachtergrond samenwerken, eerder dan dat ze geloven dat migranten minder productief zouden zijn.
- Mogelijke beleidsmaatregelen zijn praktijktesten op sectorniveau, kosten van discriminatie verhogen, minder eerste selectie op basis van CV-screening, en training van selectieverantwoordelijken. Hogere concurrentie op een krappe arbeidsmarkt zal ook helpen.
- Aan werknemerszijde vinden onderzoekers dat culturele factoren zoals vroeger huwen de moeilijke overgang van school naar werk onder vrouwen met een migratieachtergrond mee verklaren. Intensievere contacten met arbeidsbemiddelingsbureaus en sollicitatiecursussen verhogen de kans op werk. Migranten die op hun CV vrijwilligerswerk kunnen toevoegen, zien de gunstige reacties op sollicitaties verdubbelen.
- Op vlak van het beleid blijkt er eerder positieve discriminatie te zijn bij overheidsjobs, al hangt dat nog teveel af van de politieke kleur van de (lokale) beleidsmensen.
- De nadruk op het snel leren van de taal, snelle professionaliseringstrajecten en andere inburgeringscursussen, waar bij politici nogal wat heil van wordt verwacht, blijkt vaak averechts te werken. Die trajecten lijken migranten in laaggeschoolde, onzekere banen te duwen.
Nog deze week voegde een andere wetenschapper, Dries Lens, in zijn zopas verdedigd doctoraat aan UAntwerpen, Is labour migration hurting migrant labour? (DS), enkele elementen toe aan het debat.
Lens wijst in het algemeen op de rigide arbeidsmarkt in België en op de nefaste rol van minimumlonen voor arbeidsinstromers.
Hij onderzocht ook de rol van gedetacheerden, werknemers uit andere EU-landen en zelfs niet-EU-landen zoals Oekraïne. Gedetacheerden blijken zeer populair bij werkgevers omdat de socialezekerheidsbijdragen in het zendland betaald worden. Bij hen is ook geen sprake van al dan niet verplichte inburgeringscursussen.
In 2019 ging het om 275,000 gedetacheerden, van wie 35.000 uit een niet-EU-land. Ook hier staat België aan de Europese top.
In zijn doctoraat toont Lens aan dat werkgevers liever via detachering werken dan migranten aan te nemen. Zijn besluit: “Via detachering omzeilen werkgevers de rigide en overgereguleerde arbeidsmarkt. Net daardoor stellen ze interventies uit om de arbeidsreserve op de Belgische arbeidsmarkt in te zetten.”