Derde en laatste voorlaatste post in dit reeksje ((1) en (2)):
Hoe kunnen we de intuïties van CSR, of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), redden zonder naïef, futiel of onproductief te zijn?
Gesteld dat we aannemen dat argumenten over de mankementen van het CSR en Stakeholder discours uit vorige posts enige plausibiliteit hebben, is het debat dan gesloten? Ik denk het niet.
Een panglossiaanse visie op de instellingen en gedragingen van het aandeelhouderskapitalisme is immers even naïef of extreem als de visie dat we met CSR en Stakeholder theorie alle problemen van het aandeelhouderskapitalisme gaan oplossen.
We leven niet in de beste der werelden. Ja, we moeten er ons voor hoeden business ethiek te verbreden tot algemene ethiek, omdat die dan futiel wordt. Maar business ethiek mag wel ingekaderd worden in algemene ethiek. Als het maar gebeurt op een manier waarbij we het kind niet met het badwater wegsmijten.
Het voorstel is dan om CSR-proponenten harder te laten werken door hen de bewijslast toe te schuiven. Zij moeten aantonen dat het huidige kader en de huidige instellingen die het aandeelhouderskapitalisme regelen, onvoldoende zouden zijn om te beantwoorden aan hun bekommernissen. Of anders moeten ze een ander werkbaar kader voorstellen.
In enkele recente manifesten in de discussie over de post-Corona wereld, doen ze dat onvoldoende.
De Nederlandse hoogleraar bedrijfsethiek en KPMG-partner voor “integrity, forensic & soft-controls” Muel Kaptein roept in een bijdrage op MeJudice op tot een nieuwe moraal en een doorbraak op het gebied van duurzaamheid, meer gelijkheid, solidariteit en rechtvaardigheid binnen bedrijven, privacy, mensenrechten, diversiteit en langetermijn waardecreatie. Wow!
In de Volkskrant pleiten meer dan honderd vooraanstaande Nederlanders ervoor om de crisis te gebruiken voor een doorbraak op het gebied van duurzaamheid in het bedrijfsleven.
Ze mengen in het manifest praktische voorstellen (“Bedrijven moeten de afgelopen tien jaar in binnen- en buitenland hun aandeel hebben bijgedragen als het gaat om het betalen van belastingen“; “Hier ligt volgens ons een taak voor de pensioenfondsen“) met minder uitvoerbare (“Bedrijven geven blijk van sociale rechtvaardigheid, richten zich op langetermijn duurzame economische groei en begrijpen dat ze daarvoor de belangen van alle stakeholders moeten dienen“), feitelijke vaststellingen (“Op een omzet van 15 miljard dollar, maakte Booking Holdings vorig jaar zo’n 5 miljard dollar winst. Toch heeft het bedrijf geen reserves om zijn personeel een paar maanden door te betalen.”) met assumpties die minstens enige historische duiding zouden verdienen (“… het mondiaal economisch systeem dat decennialang voor veel welvaart heeft gezorgd maar nu duidelijk niet meer toekomstbestendig is.”; “de kloof tussen arm en rijk wordt veel te diep“) en gaan hier en daar heel kort door de bocht (“Bedrijven die alleen op de wereld zijn om geld te verdienen, hebben geen bestaansrecht.“).
Een van de problemen met zulke oproepen is: Wie kan daar nu tegen zijn? Belangrijke hint: bedrijven alvast niet, of alleszins niet vree visibel. Ander probleem: Buiten een beroep op “als we nu eens allemaal samen” en “we waren slecht bezig” komen deze manifesten zelden met echt praktische voorstellen die aantonen dat “het huidige kader en de huidige instellingen die het aandeelhouderskapitalisme regelen, onvoldoende zouden zijn om te beantwoorden aan hun bekommernissen”.
De Canadese economische filosoof Joseph Heath, op wiens werk deze posts voor een groot deel gebaseerd zijn, en die op zijn eentje zowat het domein van business ethiek gedefinieerd heeft, komt met een praktisch voorstel. Ik probeer zijn gedachtegang zo kort mogelijk samen te vatten:
- Hoewel het huidige wettelijke kader belangrijk is als we praktische voorstellen willen doen, hebben bedrijven wel degelijk sociale verantwoordelijkheden die verder reiken dan dat strikte kader
- In het huidige wettelijke kader lijken de regels zich soms te beperken tot de fiduciaire verantwoordelijkheid van de manager. Maar die biedt niet de bredere ethische kadering waarnaar we op zoek zijn voor business ethiek
- Die bredere ethische kadering moeten we zoeken in een ethische verantwoording van winst in een kapitalistische economie
- Winst is ethisch goed, niet omdat het iets is wat bedrijven en aandeelhouders toekomt (Locke), maar omdat winststreven er samen met vrije concurrentie voor zorgt dat prijzen zodanig evolueren dat de beschikbare middelen in de maatschappij op hun meest efficiënt worden ingezet
- Efficiëntie is goed, want efficiënt = duurzaam. Dit is een punt waar veel proponenten van CSR het vaak moeilijk mee hebben. Zij zouden willen dat bedrijven “breder kijken dan efficiëntie”
- Maar wellicht is het bevorderen van efficiëntie, in een institutional division of moral labor, het hoogste ethische ideaal dat we van bedrijven kunnen vragen in de reële wereld
- Het bestaande kader van wetgeving en instellingen moet in die zin geïnterpreteerd worden: de efficiëntie die we bereiken door de dynamiek van winststreven en vrije concurrentie is goed -> Laat ons die bevorderen en vrijwaren met wetgeving en regulering
- Want dat heeft redelijk goed gewerkt tot nu toe: veel (maar zeker niet alle!) reguleringen hebben ervoor gezorgd dat bedrijfsgedrag dat ooit louter ethisch verwerpelijk was (denk aan kinderarbeid) nu onwettelijk is. We zijn daar OK mee. Het gaat samen met een groeiend ingrijpen van de overheid in de economie, dat in veel (maar zeker niet alle!) gevallen weldadig is
- Maar wetgeving is helaas een redelijk bot instrument. In veel gevallen zal het voor de overheid moeilijk, duur of onmogelijk zijn om waarheidsgetrouwe informatie te achterhalen waarmee ze die wetgeving kan doen naleven
- Dus: wordt business ethiek een soort add-on bij de bestaande wetgeving, net zoals algemene ethische regels een soort add-on zijn bij de bestaande algemene wetgeving (in werkelijkheid is het meestal andersom)
- Maar dan geeft business ethiek wel een duidelijke en praktisch implementeerbare richtlijn. Bedrijven moeten in de geest van de wet handelen. Dat betekent dus dat ze enkel winst mogen nastreven in zoverre dat dat streven de concurrentie en (dus) efficiëntie bevordert. Zelfs als hun handelingen strikt wettelijk toegelaten zijn
- We mogen bedrijven hierop aanspreken. In speciale gevallen, zoals de organisatie van post-Corona, mogen we zelfs proberen te organiseren om die aanspraak hard te maken
Efficiëntiebevordering binnen de geest van de bestaande wetgeving en instellingen zal in de ogen van veel CSR-proponenten een mager beestje zijn. Maar we hebben er een kader voor dat best wel de tand des tijds heeft doorstaan. Het punt is: we hebben nu een ethisch kader voor business ethiek, waaruit we praktische richtlijnen kunnen afleiden om niet alleen de voordelen te bevorderen die een markteconomie levert, maar ook om de nadelen ervan te bestrijden.
Het meest voor de hand liggende voorbeeld is belastingontwijking. Die is strikt wettelijk gezien meestal in orde, maar is vanuit business ethisch standpunt verwerpelijk omdat ze de concurrentie vervalst.
Twee andere voorbeelden:
- In dit kader moeten alle bedrijven de kosten die ze veroorzaken (bijvoorbeeld met vervuiling), “internaliseren” en dus weerspiegelen in de prijs die ze consumenten aanrekenen. Die kosten zijn in principe berekenbaar. Als we dan, bijvoorbeeld, een CO2-belasting invoeren, dan kunnen de milieu-activisten alvast de tafel van de stakeholders van individuele bedrijven weltevreden verlaten
- Nog straffer: Het model van vrije concurrentie veronderstelt dat alle partijen (bedrijven en klanten) in een transactie over dezelfde informatie beschikken. Misleidende reclame, een pleonasme als er ooit een was, druist in tegen deze regel. Er is dus een case om misleidende reclame, en misschien reclame in het algemeen, te verbieden, zeker in sectoren met weinig spelers (bijvoorbeeld: telecom en energie). Het aldus uitgespaarde geld kunnen bedrijven aanwenden om producten goedkoper te maken en echte concurrentie te voeren. Belangrijk is om in te zien dat het hier niet gaat om een welwillendheid tegenover klanten (zoals de stakeholder theorie zou aanvoeren), maar om een maatregel die het algemeen belang bevordert dat volgt uit het winststreven.
Een analogie. In sport gelden voor elke tak regels (de “wetgeving”). Maar we verwachten van sportlui dat ze niet enkel de letter van die regels naleven, maar ook sportief zijn. Een inbreuk tegen de sportiviteit, ook al valt die binnen de regels, zal afgekeurd worden. De analogie gaat zelfs nog een stap verder: ook in sport verwachten dat ploegen of individuele sportlui elkaar zo hard mogelijk bekampen, en een afwijking daarvan zal als hoogst onsportief beoordeeld worden, ook al zijn er geen formele regels overtreden.
Volgende en laatste post: Waar brengt dit ons? En wat bedoelde Branko Milanovic met Friedmanite?
Pingback: Corporate Social Responsibility: Triviaal, naïef of contra-productief (4 en slot) - Reluctant Economist