Het innovatieverhaal over voeding in blik en de blikopener is in verschillende opzichten interessant.
Het verhaal start in 1795, wanneer Napoleon Bonaparte een prijs van 12,000 franc uitloofde, een fortuin in die dagen, voor wie een methode vond om voeding veilig en gedurende lange tijd te bewaren voor zijn soldaten. Europese overheden gebruikten in die tijd vaker prijzen als stimulans voor innovatie.
De Franse chef Nicholas Appert won de prijs in 1810 met een methode waarbij hij voeding in dichtgekurkte glazen flessen liet koken. Dat was vijftig jaar vóór Pasteur de pasteurisatie uitvond. Appert publiceerde in 1810 zijn boek L’Art de conserver les substances animales et végétales.
Aan de overkant van het Kanaal kreeg de Engelse handelaar Peter Durand in 1810 van King George III het eerste patent voor een procédé met blik. Durand verkocht zijn patent in 1812 aan twee andere Engelsen, maar in 1818 herpatenteerde hij zijn Brits patent in de VS.
In de eerste decennia werden blikken met voeding geproduceerd a rato van zes per uur. In de jaren 1840 werd dat zestig per uur.
Voeding in blik brak niet echt door, onder meer omdat de blikken zo moeilijk te openen waren. Je had er een hamer en beitel voor nodig. In de supermarkten deed het personeel de blikken open voor de klanten.
Pas vanaf 1858 ontstond er een “ecosysteem” rond voeding in blik. In dat jaar patenteerde de Amerikaan Ezra J. Warner de eerste blikopener. In 1870 patenteerde William Lyman een variant met een roterende snijder.
In 1926 vond Charles Arthur Bunker de blikopener uit met een tandwiel. Die innovatie zorgde voor de grote doorbraak van voeding in blik en blijft de standaard tot op vandaag.