Zie, dat is de moeilijke job die ik mezelf gegeven heb met reluctanteconomist.com. Mensen die ik sympathiek vind, en die ik zeer waardeer, vooral om hun intellect, proberen duidelijk maken dat ze misschien hun gedacht over “economie” moeten herzien.
Ik probeer het op kousenvoeten te doen, zonder neerbuigend of betweterig over te komen, maar besef dat ik nog niet helemaal de juiste toon gevonden heb daarvoor.
Soit. Een recente post van slimme mens Pascal Cornet op zijn zeer lezenswaardige blog Het leven als voorlopige oplossing is te exemplarisch om te laten liggen. Exemplarisch in de zin van: hoe verstandige mensen, vanuit een begrijpelijke en prijzenswaardige ethische reflex, fout over economie denken.
Het zit hem, ook bij Pascal, eerst en vooral in de toon en de impliciete oordelen:
“het – onvermijdelijke – handelsverkeer“. Impliceert de toon en het tussengeworpen “onvermijdelijke” hier niet dat handelsverkeer een noodzakelijk kwaad is? Iets dat nu eenmaal bij het leven hoort, maar dat je zedig probeert weg te stoppen, zoals naar het toilet gaan?
We staan ver van de lofzang op le doux commerce van Montesquieu: “C’est presque une règle générale, que partout où il y a des mœurs douces, il y a du commerce, et que partout où il y a du commerce, il y a des mœurs douces”
“… schaamteloze woekerprijzen … De wet van vraag en aanbod. Die schaamteloosheid, waarmee men toegeeft aan de meest verwerpelijke economische instincten: dát is het probleem.” Het is niet correct om de wet van vraag en aanbod te linken aan schaamteloosheid en verwerpelijke instincten. Als de wet van vraag en aanbod goed (vrij) kan werken, zorgt ze voor het hoogst mogelijke maatschappelijk welzijn. Economisten van Adam Smith tot Joseph Stiglitz hebben daar lang en grondig over nagedacht en hebben een redelijk stevige (maar, toegegeven, geen onwrikbare en uitzonderingsloze) basis gegeven aan die stelling.
Het is intellectueel oneerlijk om al dat denkwerk van de Worldly Philosophers achteloos van tafel te vegen.
“zwicht voor klein profijt“. De toon impliceert dat dit zwichten iets verwerpelijk is, dat “klein profijt” een kracht is die je van ware, rechte paden doet afdwalen. Alweer: doux commerce, of misschien Bourgeois Virtues: Ethics for an Age of Commerce?
De denkfout die Pascal, en met hem veel van mijn welmenende vrienden maken, is “economie” te vereenzelvigen of in dezelfde adem te vernoemen als de uitwassen die economische actoren af en toe wel degelijk begaan.
Het is een denkfout omdat availability bias en de media ervoor zorgen dat de uitwassen exemplarisch lijken voor wat de economie is en doet, zoals in het callcenterschandaal waar Pascal naar verwijst, terwijl de uitwassen (in grote mate) eerder uitzondering dan regel zijn.
Het is ook een denkfout omdat er, in de vereenzelviging, vaak achteloos dingen worden beweerd die gewoon niet kloppen.
Zoals bijvoorbeeld wanneer “de wet van vraag en aanbod” en “schaamteloosheid” in een adem worden vernoemd.
Of in Pascals worsteling met “een eerlijke prijs”. Hij bevindt zich daar overigens in goed gezelschap. Onze gezamenlijke vriend Thomas Van Aquino vroeg zich al af of er een iustum pretium, een rechtvaardige prijs, bestond, en of je iets mag verkopen voor meer dan het (“echt”) waard is. (Summa Theologiae, 2-2, q. 77, art. 1)
Ondertussen zijn we daar wel uit. Een prijs is wat hij is.
Pascal stelt wrevelig vast: “Het heeft allemaal een prijs en daar heb je je naar te schikken“.
Maar dat consumenten en bedrijven een prijs als gegeven beschouwen, waarnaar ze zich te schikken hebben, is nu net een van de vereisten
voor perfecte concurrentie, die, samen met winstbejag, zullen zorgen voor het hoogst mogelijke maatschappelijke welzijn.
De prijskwestie wordt op de spits gedreven in de weerzin tegen “woekerprijzen” (voor sneeuwschoppen in de winter of mondmaskers en zelftesten in een pandemie) in tijden van schaarste.
Die weerzin is een begrijpelijke ethische reflex, maar misplaatst vanuit het oogpunt van efficiëntie.
Wat doet immers een “woekerprijs” in tijden van schaarste?
A price is a signal wrapped up in an incentive.
Hij zorgt ervoor dat de sneeuwschoppen, mondmaskers of zelftesten terechtkomen bij mensen die ze het meest nodig hebben.
Hij zendt tegelijk een signaal naar de producenten van die goederen om er meer van te produceren.
Probleem efficiënt opgelost, en met het grootste maatschappelijke welzijn als resultaat.
Ik weet, efficiëntie hoort thuis in het rijtje “winstbejag”, “vraag en aanbod”, “klein profijt”, “economische instincten”.
Maar hoewel efficiëntie een politieke wees geworden is, is het wel degelijk een ethische, na te streven waarde.
“Neen, economie boort niet het beste in de mens aan,” vindt Pascal. Bwa, misschien niet het aller- allerbeste, maar toch het betere (Bourgeois Virtues). Bijvoorbeeld vergeleken met een maatschappelijke organisatie waarin het de kasteelheer of de dictator of de bisschop is die, in plaats van de burger zelf, bepaalt wat “het beste” is voor die burger?
Het handelsverkeer is inderdaad “onvermijdelijk”. Niet omdat het ons doet “zwichten voor het kleine profijt” of omdat het blijk geeft van “schaamteloosheid”, maar omdat het win-win is. In de miljarden handelstransacties die mensen dagelijks verrichten, vinden zowel koper als verkoper een surplus. Anders zouden ze niet plaatsvinden.
Pascal geeft ruiterlijk toe: “En neen, ik weet geen alternatief.” Maar hij ontsnapt toch niet aan de verleiding om een snelle gooi te doen:
“(H)et zou anders kunnen. Met solidariteit in plaats van winstbejag. Eerlijkheid in plaats van fraude en leugenachtigheid. Rechtvaardige verdeling in plaats van rijker willen zijn dan nodig is.“
Dat lukt niet, Pascal. Je krijgt het niet georganiseerd. Misschien wel op de kleinere schaal waarin we samen gaan kamperen, maar niet op de grotere maatschappelijke schaal die ons hier zou moeten interesseren.
Pingback: Pascal Cornet over Economie: repliek op repliek - Reluctant Economist