De formidabele economist Oliver Williamson is donderdag overleden ( Twitter). Williamson kreeg in 2009, samen met Elinor Ostrom, de Nobel Memorial Prize in Economic Sciences, en is een van de meest geciteerde onder de economen (274,133 volgens Google Scholar).
Bedrijven zijn in economische analyse meestal een zwarte doos. Williamson was, na Ronald Coase in de jaren 1930, een van de eersten die de doos openden. Het veld waarin hij werkte, wordt afwisselend beschreven als economics of governance, economics of organization, transaction cost economics, en new institutional economics.
Zijn grote bijdrage tot de economie is een zeer rigoureuze analyse van hoe en waarom bedrijven zich organiseren, of kunnen organiseren, als eilanden van coördinatie in de zee van de ongeplande markteconomie (Coase). Hij verruimde daarvoor het kader van de economische analyse met onder meer organisatieleer, psychologie, sociologie en juridische analyse. De lens waardoor hij naar organisaties, bedrijven en de markt keek, was niet die van “keuze”, zoals in de klassieke economie, maar die van “contract”, “transactie”, “transactiekosten” en “governance”.
Terwijl de klassieke economie elke transactie beschouwt als een eenmalig (markt)gebeuren, heeft Williamson aandacht voor die transacties die kaderen in langetermijnrelaties, waar de continuïteit extreem belangrijk is. Vandaar de aandacht voor contracten en governance. Contracten zijn poging om een langetermijnrelatie te regelen. Maar ze zijn nooit volledig: ze kunnen nooit alle omstandigheden specifiëren die de contracterende partijen zullen tegenkomen. Governance wordt dan de inspanning om orde te creëren, conflict te vermijden of te verzachten, en wederzijds gewin te realiseren.
Williamson werkt in dat kader niet met een verondersteld rationele actor die in elke transactie zijn eigenbelang wil maximaliseren, maar met reële mensen, die meestal routinematig werken en soms opportunistisch zijn. Hij vraagt zich dan af welke in deze context de formele én informele mechanismen kunnen zijn voor een geloofwaardige inzet voor de geest van het contract (credible commitment). Reputatie is zo’n mechanisme, maar ook de bindende afspraak om geschillen niet via juridische weg maar via arbitrage te regelen.
Williamson pikte de originele vraag van Coase (1937) op – waarom worden sommige transacties binnen het bedrijf gedaan, en andere, zeer gelijkaardige, op de markt; waarom, met andere woorden, zijn er überhaupt bedrijven en is niet alles markt? Waarom worden mensen werknemers en is niet iedereen zelfstandig? – en bouwde er een stevige en testbare theorie rond.
Een voor de hand liggende toepassing is de make-or-buy beslissing, waarover in elk bedrijf wel elke maand een discussie gevoerd wordt. Een uitbreiding van dit probleem brengt ons bij het vraagstuk van zin of onzin van verticale integratie, waarmee Williamson zijn onderzoek ooit begon.
De sleutels tot een uitkomst in deze beslissing zijn de transactiekosten en wat Williamson asset specificity noemt. Beide worden miskend in traditionele economische analyse. Transactiekosten worden in klassieke economische analyse gewoon op nul gezet, terwijl ze beslissingen wel in de ene of andere richting kunnen doen kantelen. Specifieke assets zijn assets (grondstoffen, werknemers, locatie, merk, …) die meer, of zelfs enkel, waarde hebben in een welbepaalde transactie. Denk aan een spoorlijn die enkel moet dienen om steenkool uit een mijn te vervoeren.
De theorie van Williamson zegt dat als de assets specifiek zijn, een make beslissing is aangewezen, of zelfs verticale integratie. Voor generieke assets is de markt de beste soort transactie.
Daaruit volgt meteen een goede definitie van het reële bedrijf, die destijds sterk afweek van hoe de klassieke economie het bedrijf beschreef. Het bedrijf is die set van transacties waarvoor de beslissing is om te maken in plaats van te kopen.
Williamsons inzichten hebben een enorme invloed gehad op zeer diverse domeinen. Mensen die aan blockchain technologie werken, noemen hem bijvoorbeeld hun belangrijkste theoretische inspiratie voor hun werk aan de automatisering van vertrouwen en verwante institutionele technologieën.
Hij is ook een van de weinige academische economisten die zeer vaak geciteerd worden in management- en strategieliteratuur. Hoewel hij zelf nauwelijks in management- en strategietijdschriften publiceerde, was hij volgens een studie van 1980 tot 2009 de tweede meest geciteerde auteur in het vlaggenschip Strategic Management Journal, na Michael Porter, die veel bekender is bij managers en strategen.
De artikels en boeken van Williamson zijn veel minder gemakkelijke literatuur dan de meeste strategie- en management bestsellertjes, omdat hij zo rigoureus theoretisch is. Nochtans snijden Williamsons inzichten heel vaak meer hout dan de bestsellertjes.
Het is niet moeilijk te zien waarom. De Zaterdag Quote van vandaag is naast een eerbetoon aan Williamson een van de beste formuleringen van strategie (t.o. “strategizing“) die ik ken. Helaas zijn er vandaag nog teveel managers en strategen die liever aan strategizing doen.
Er zijn nog niet veel goede obituaries. Het nieuws is blijkbaar onder de Corona-radar gepasseerd.