Het debat over zin, onzin en vooral effectiviteit van ontwikkelingshulp is belangrijk en blijft controversieel.
Voor mij gaf de Amerikaanse ontwikkelingseconoom William Easterly een serieuze klap aan het hele ontwikkelingshulp-idee met zijn boek The Tyranny of Experts. Economists, Dictators, and the Forgotten Rights of the Poor (2014).
Maar de discussie blijft woeden.
Centraal in veel van deze discussies staat een Catch-22: ontwikkelingslanden zijn arm doordat de kwaliteit van hun instellingen en beleidscultuur laag is; maar de effectiviteit van ontwikkelingshulp hangt in grote mate af van de kwaliteit van instellingen en beleidscultuur.
Een van de redenen waarom het debat blijft woeden, is dat factoren als kwaliteit van instellingen en beleidscultuur zo moeilijk te meten zijn. Economen Jørgen Juel Andersen van de Norwegian Business School, Niels Johannesen van de University of Copenhagen en Bob Rijkers van de World Bank doen in een recente studie van de World Bank, Elite Capture of Foreign Aid: Evidence from Offshore Bank Accounts, een ingenieuze poging om alvast de ergste uitwas van een slechte beleidscultuur te meten.
Door data van de World Bank over ontwikkelingshulp en van de Bank for International Settlements (BIS) over buitenlandse deposito’s in belastingparadijzen te combineren, proberen ze in te schatten hoeveel van de ontwikkelingshulp weglekt naar buitenlandse rekeningen.
De resultaten zijn redelijk ontstellend.
In de 22 landen die van de World Bank de meeste ontwikkelingshulp kregen, zou gemiddeld gemiddeld 7.5 procent daarvan wegvloeien naar buitenlandse rekeningen. In de zeven landen die de meeste ontwikkelingshulp kregen, is dat zelfs 15 procent.
Economisch journalist Tim Harford verwijst in een recent artikel naar een oudere studie die een minder kwalijk, maar wellicht even symptomatisch fenomeen van corruptie onderzocht.
In Cultures of corruption: evidence from diplomatic parking tickets telden Raymond Fisman en Edward Miguel van de universiteiten van Columbia en California het aantal onbetaalde parkeerboetes door diplomaten in de straten rond de hoofdzetel van de Verenigde Naties in New York van 1997 tot 2002.
Diplomaten kunnen niet vervolgd worden voor onbetaalde boetes. De mate waarin zulke politieke leiders hun boetes wel of niet betalen, duidt, zacht gezegd, op een verschil in culturele attitude ten opzichte van het overtreden van regels. Maar dat is wellicht een hellend vlak. “Vandaag betaal ik mijn boete niet; als ik morgen de kans krijg, sluis ik miljoenen ontwikkelingshulp door naar de Kaaimaneilanden.”
Met de lijst van gemiddelde onbetaalde parkeerboetes per diplomaat stelden Fisman en Miguel een Corruption Rank op van 146 landen.
De lijst wordt aangevoerd door Koeweit, Egypte, Tsjaad, Soedan en Bulgarije.
De Scandinavische landen, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, maar ook landen als Burkina Faso en de Centraal Afrikaanse Republiek staan onderaan de lijst met nul onbetaalde boetes. België staat op plaats 103 (van de 146), tussen Wit-Rusland en Cyprus, met 2.7 onbetaalde parkeerboetes per diplomaat.