Uitgelezen (2022): Kan de markt / de overheid / de economische wetenschap de wereld redden?

Alsnog een reeks “Uitgelezen (2022)” met boeken die ik vorig jaar gelezen heb en die om diverse redenen het signaleren waard zijn. Vorig boek in de reeks.

In deze aflevering drie boeken tegelijk, omdat ze alledrie in hun titels en zelfverklaard programma ambitieuze beloftes doen, om die dan nadien niet in te lossen. De teleurstelling is volledig mijn eigen fout natuurlijk. Ik las de boeken omdat ik de auteurs en hun reputatie kende en waardeerde. De te ambitieuze titels hadden een waarschuwing moeten zijn.

*Economics for the Common Good* (2017)

De Franse econoom Jean Tirole zegt in het begin van het boek dat hij na het winnen van de Nobelprijs (in 2014) veel vragen kreeg over hoe de economische wetenschap kan bijdragen aan het algemeen welzijn. Het boek is een poging om uit zijn ivoren toren te komen en uit te leggen hoe de inzichten van zijn discipline een gids kunnen zijn voor economische politiek.

“Have we lost sight of the common good? If so, how might economics help us get back on track in pursuing it?” (p 2)

Hij probeert een antwoord te geven op die tweede vraag in 485 pagina’s, verdeeld over zeventien hoofdstukken, van een algemeen overzicht hoe economie en samenleving op elkaar inspelen, over een poging om uit te leggen wat economisten eigenlijk dagdagelijks doen, tot inleidingen in tien topics die vandaag belangrijk of prangend zijn en waar economische inzichten verheldering kunnen brengen.

De poging om uit de ivoren toren te komen, valt helaas tussen twee stoelen. Het boek is te weinig meeslepend en toch nog te gespecialiseerd voor niet-economen. De gele hesjes en de rest van het grote publiek, voor wie het boek toch ook bedoeld zou moeten zijn, zullen het niet lezen (of ze zullen alleszins afhaken bij passages als “These situations are studied by using the concept of perfect Bayesian equilibrium, which combines perfect equilibrium with rational information processing in the sense of Bayes’ theorem.” (p 115)). Voor lezers met een economische achtergrond is het te veel herkauwing van gekende inzichten.

Anders dan in de twee volgende boeken, vind je bij Tirole weinig of geen inspiratie uit historische economische denkers. Wel verwijst hij in tekst en voetnoten uitvoerig naar de huidige stand in het theoretisch en empirisch economisch onderzoek over de topics die de hoofdstukken aansnijden.

In het debat markt of overheid neemt Tirole allerminst een dogmatische positie in. Hij stoelt daarin onder meer op zijn eigen onderzoek naar het samenspel tussen markt en overheid en naar het efficiënte design van zowel markten als reguleringen.

In ethische kwesties, die toch vaak de consequenties of de a priori’s zijn van economische keuzes, vindt Tirole dat de economist bescheiden op de vlakte moet blijven: “The question of who is most deserving of attention [in het debat over ongelijkheid] is an ethical one, regarding which the economist will have a point of view but no specific knowledge to contribute.” (p 59) Het is een respectabele, maar beetje vreemde houding gezien de titel van het boek en de oproep elders in het boek aan de sociale wetenschappen om meer interdisciplinair samen te werken (p 152).

Het hoofdstuk over The Climate Challenge is een goede samenvatting van de manier waarop economische inzichten en modellen kunnen bijdragen, en waarom dat vooralsnog, en vooral om politieke redenen, nog niet echt gelukt is.

Het hoofdstuk over Labour Market Challenges geeft een ontnuchterende inkijk in de geschiedenis en de perverse mankementen van de Franse arbeidsmarkt en loonpolitiek. Nuttig als achtergrond van de huidige Franse pensioendiscussie.

*The Struggle for a Better World* (2021)

Auteur Peter Boettke, professor Economie en Filosofie aan de George Mason University, is een econoom van de Oostenrijkse School, die stelt dat sociale fenomenen uitsluitend kunnen verklaard worden door motivaties en acties van individuen, en die voor een radicale vrije markt en anti-overheidsinmenging staat.

Is het dapper, of bewust confronterend, of naïef om vanuit die positie The Struggle for a Better World aan te vatten? Zoals veel wetenschappers die zich tot een school bekennen, dweept Boettke met de grondleggers en occasionele adepten van die school. Von Mises, Machlup, Kirzner, Hayek, Buchanan, … en de klassieke liberalen Smith, Bastiat en Mill, zijn economen die het stuk voor stuk meer dan waard zijn gelezen te worden en zonder wiens inzichten de bredere economische wetenschap armer zou zijn.

Boettke staat op hun schouders om “meer markt; minder staat” te roepen als het enige recept voor een betere wereld. Maar al na het vierde hoofdstuk van de zestien – meestal herdrukken van eerdere artikels en lezingen – had ik de neiging om te zeggen: Geef ons gewoon de citaten. Door in herhaling te vervallen (en slordig te zijn; het derde hoofdstuk is voor een groot deel een herhaling van het eerste, vaak woordelijk), wordt het boek pamfletair.

Nuttig voor wie een leesbare, zij het beetje drammerige introductie wil in de Oostenrijkse School. Overbodig voor wie al thuis is in de Oostenrijkse School. Socialisten zal Boettke er niet mee aan het twijfelen brengen. Lees Hayek zelf.

*Liberal Solidarity. The Political Economy of Social Democratic Liberalism* (2021)

Met Liberal Solidarity ambieerde de Britse econoom en hoofdredacteur van de Journal of Institutional Economics Geoffrey Hodgson een manifest te schrijven voor het sociaal-democratisch liberalisme. Het is volgens hem de enige stroming die na het faillissement van zowel het socialisme als het “neoliberalisme” de problemen van de Westerse democratieën kan oplossen en een dam kan opwerpen tegen het populisme.

Liberal Solidarity is voor een deel ook het relaas van Hodgsons persoonlijke intellectuele evolutie, van marxist-socialist in de jaren 1970 naar wat hij dus sociaal-democratisch liberalisme noemt.

Het socialisme werkt niet, zegt Hodgson nu luid en krachtig. Liberalisme en democratie zijn niet compatibel met staatssocialisme. Die afwijzing van het socialisme moet geïnterpreteerd worden tegen de achtergrond van de Britse politiek, waar Labour er nog niet toe gekomen is om helemaal de overgang te maken van “echt” socialisme, met nationalisatie en centrale planning als speerpunten, naar een sociaaldemocratie die die speerpunten afgezworen heeft, maar die wel een belangrijke pragmatische rol ziet voor de overheid in onder meer welzijn, werkgelegenheid en marktregulering.

De situatie is helemaal anders in Duitsland, bijvoorbeeld, waar de sociaaldemocratische SPD op haar Bad Godesberg congres in 1959 al het staatssocialisme afzwoer: “Wettbewerb [vrije concurrentie] soweit wie möglich – Planung soweit wie nötig.

De positie die Hodgson inneemt, maakt hem vooral in de Britse politiek moeilijk te plaatsen. “Some socialists regard me as a dangerous neoliberal. Some free marketeers think of me as a socialist in liberal clothing. In truth, I am neither of these.” (p viii)

Nochtans kent Hodgson in de Britse politieke geschiedenis illustere voorlopers. William Beveridge, de grondlegger van de naoorlogse Britse welvaartstaat, en John Maynard Keynes, de nemesis van veel neoliberalen, waren overtuigde Liberals.

Hodgson zweert overigens het gebruik van de term neoliberalisme af. Het is een stroman geworden, een term die enkel nog gebruikt wordt als scheldwoord door mensen die hem nooit definiëren:

“In a context of enduring ‘agoraphobia’ [vrees en afkeer van markten] on the modern left, ‘neoliberalism’ has become a blunt term of abuse for anyone defending a role for private enterpise and trade. … The imprecise and diverse deployment of the word ‘neoliberalism’ has massively undermined its usefulness.” (p 35-36)

Hodgson definieert de term wel (p 35-38), omdat hij wel degelijk een gedachtenstroming over politieke economie dekt waartegen het sociaal-democratisch liberalisme zich afzet, maar stelt een alternatief voor: Austro-Chicago liberalism (p 36). Niet zeker of die echt zal aanslaan.

Hodgson beschrijft dat Austro-Chicago liberalism (a la Boettke) in een elfpuntenprogramma en stelt:

Liberal solidarity rejects all these views. Their proponents do not invoke the classical liberalism of liberté, égalité and fraternité. They imply a narrow view of liberty, stressing economic freedom and property above everything. Austro-Chicago liberalism does not concern itself with economic inequalities of income, wealth, or corporate power. Fraternity or solidarity are invisible. (p 37)

Anderzijds verwijt hij de critici van dat “neoliberalisme” dat ze het sociale kind met het liberale badwater wegsmijten. Sociaaldemocraten, zo stelt hij, moeten een positieve case maken voor de markt, voor concurrentie en voor het kapitalisme.

Dat pleidooi van Hodgson is gebaseerd op historische argumenten, maar vooral op wat hij ziet als een noodzakelijke samenhang met waarden die onder socialisme in de verdrukking komen: efficiëntie, democratie, individuele vrijheid en pluralisme.

(M)arkets are essential in any complex economy, for relative efficiency, and to make genuine devolution and plurality of power possible. (viii)

En:

A market economy does not guarantee democracy. But the absence of markets ensures its elimination. (p 249)

Dat Hodgson ook efficiëntie als fundamentele waarde meeneemt, is wijs. Hij zit daarmee op de lijn van onder meer de Canadese filosoof Joseph Heath, die er de hoeksteen van zijn verdediging van de welvaarstaat van maakt.

Maar Hodgson werkt het efficiëntie-argument te weinig uit. En vooral: het sluitstuk van zijn pleidooi voor Liberal Solidarity is, telkens weer, een beroep op of oproep tot deugdzaamheid en idealisme.
Ja, geeft hij toe (in een discussie met Hayek, die hij bijna even vaak citeert als Boettke dat doet), misplaced idealism kent a tragic history. Maar it is no excuse to abandon high ideals (p 102).

Afkeurend:

(T)he notion of the good is deemed to be a purely private matter. Each person is declared free to judge virtue for herself and is granted liberty to pursue that private vision. (p 114)

Hodgson betreurt het, maar ziet blijkbaar niet dat die afkeuring moeilijk te rijmen valt met zijn pleidooi voor pluralisme.

En in het hoofdstuk over Markets, motivation and morality:

The maintenance and reinvigoration of moral committments and motivations at the regional, national and international levels is a major challenge for modern liberalism. We must promote a culture of moral dedication. The future of liberal-democratic institutions depend on it. (p 153)

In het hoofdstuk over de klimaatcrisis, nadat hij het socialisme afgewezen heeft als oplossing en gepleit heeft voor een herconfiguratie van het kapitalisme:

Liberal solidarity offers a way forward, particularly by stressing the importance of moral motivation, the need for solidarity with future generations, the need for international cooperation and the innovative potential of modern capitalism. (p 227)

Je kan het er zo moeilijk mee oneens zijn.

Maar de vervelende vraag die we ons telkens weer moet stellen, is: Hoe gaan we dat organiseren, die moral committments and motivations at the regional, national and international levels? “Stressing the importance of moral motivation“? Zeker doen. Maar hoe gaan we ervoor zorgen dat miljarden mensen ook handelen naar die (welke?) moral motivation?

Het werkt niet, zouden we ondertussen moeten weten. Of het werkt enkel in zinloze en meestal anti-pluralistische discussies: Mijn deugdzaamheid en goede wil zijn beter dan die van jou.

Deugdzaamheid is, in de woorden van Heath, een non-operationalizable psychological concept. Een beroep op deugdzaamheid werkt niet; we zouden het moeten verbannen uit onze politiek-economische discussies en argumenten.

Welnu?

Kan de markt / de overheid / de economische wetenschap de wereld redden?

Wat hebben we bijgeleerd? Om te beginnen dat de vraag te simpel is.

Jean Tirole maakt min of meer waar wat hij belooft in de titel. Het dikke boek biedt een goed overzicht van waar en hoe de economische wetenschap kan helpen de Grote Problemen aan te pakken. Maar het is … saai. En het valt tussen twee stoelen.

Boettke en Hodgson zijn twee degelijke denkers die heel uiteenlopende, soms radicaal tegenovergestelde antwoorden geven op dezelfde vraag. Hoe kan dat nu? Beiden hebben ze hun boeken voor een deel ook geschreven tégen welbepaalde ideeën en dus ook mensen. Wat voor zin heeft dat? Die mensen lezen die boeken toch niet?

Het zou kunnen leiden naar wanhoop of cynisme. Maar laten we positief blijven. Na de lectuur van alvast deze drie boeken, een zelfonderzoek naar en het uitschrijven van onze teleurstelling en frustratie, hebben we toch wel wat dingen bijgeleerd. We zijn still confused, but on a higher level, zoals een van mijn leermeesters het zou uitdrukken.

En toch ook, nota aan mezelf: Geen boeken meer lezen die in hun titels en programma de ambitie tonen om de wereld te verbeteren. In een afsluitend hoofdstuk misschien. Maar niet als programma voor het boek.
Ze zijn het equivalent van “How to …” boeken voor persoonlijke ontwikkelingen of management.

Of zoals een andere leermeester, wijlen Gaston Durnez, waarschuwde: Mijd de achterflap en ‘t liegen.


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *