Uitgelezen (2022) *Trade and Poverty. When the Third World Fell Behind*

Ruim overtijd voor een eindejaarslijstje, maar alsnog: een reeks “Uitgelezen (2022)” met boeken die ik vorig jaar gelezen heb en die het signaleren waard zijn.

Trade and Poverty. When the Third World Fell Behind is al van 2013, maar heb ik dus pas vorig jaar gelezen. De auteur is Jeffrey Williamson, professor-emeritus aan Harvard en University of Wisconsin.

Fascinerend omdat Williamson op zelden geziene wijze economische theorie, geschiedenis en een ton aan data in elkaar verweeft tot een leesbaar verhaal met een belangrijke, tweeledige thesis:

  • Globalisering van de wereldhandel sinds de 19de eeuw zorgde voor economische groei in rijke (de industrial core: eerst West-Europa, dan ook de VS) én armere landen (de periphery).
  • Maar de rijke landen profiteerden meer van globalisering, waardoor de kloof tussen rijke en arme landen groter werd (van ongeveer het dubbele in termen van bnp per capita in 1820 naar 3.5 in 1913). Die kloof is blijven bestaan tot vandaag, maar is sinds 1950 wel kleiner geworden.

Een betere titel dan Trade and Poverty zou eigenlijk Trade and Inequality geweest zijn.

De drijvende factor achter de groeiende kloof tussen de rijke landen en de armere landen was de spectaculaire verbetering van de ruilvoet (de verhouding tussen exportprijzen en importprijzen) in de armere landen. Door de industrialisering in de rijkere landen werden de prijzen van (ingevoerde) afgewerkte producten in die armere landen goedkoper en die van hun (geëxporteerde) grondstoffen duurder. Armere landen gingen zich daardoor toeleggen op de export van grondstoffen.

Dat was, economisch gezien, een logische keuze. Maar ze heeft via drie kanalen wel geleid tot de groeiende kloof, zo veronderstelt Williamson. Door de focus op grondstoffen gingen de armere landen de-industrialiseren en misten ze zo de hogere groei die industrialisatie met zich meebrengt; de opbrengst van hoge grondstofprijzen werd binnen de armere landen ongelijk verdeeld en die ongelijkheid had een nefaste impact op de groei; de grote volatiliteit van de grondstoffenprijzen zorgde vaak voor economische turbulentie, die een rem op de groei legde.

Williamson onderzoekt, en bevestigt, die hypotheses aan de hand van data van inkomens, export- en importhoeveelheden en prijzen van internationaal verhandelde goederen uit 21 landen over de periode van 1800 tot ongeveer 1940.

Williamson eindigt het boek met de moraal van het verhaal voor huidige ontwikkelingsinspanningen (waarvan Stefan Dercons Gambling on Development meer dan enkele echo’s bevat):

Terms of trade booms in the poor periphery can still put the brakes on growth for countries looking to develop. That much has not changed over the past century or two. But countries that have the power and the political will can and have significantly weakened, or even eliminated, that correlation. By adopting pro-growth policies [elite development bargains zou Dercon zeggen], most of the third world has shifted from specializing in primary-product exports to labor-intensive exports, thus breaking the power of primary-product prices on their economy. By adopting the relevant institutions and policies, many countries have found ways to smooth the impact of price volatility. And as the third world gives the vote to the working poor and small urban capitalists, institutions and policies have developed to offset the economic power of rent-seeking interests. Where this process is slow, as in Africa, the old 19th-century economic order prevails. Where this process is fast, as in East Asia, the European periphery, and much of Latin America, the old 19th-century order is long gone. (p 233-234)

Williamson is een van de leidende figuren in wat de cliometrische revolutie en de New Comparative Economic History wordt genoemd. De cliometrische revolutie bracht vooral sinds de jaren 1960 economische theorie en econometrische technieken binnen in de geschiedeniswetenschappen. In New Comparative Economic History, die onder meer onder impuls van Williamson vooral sinds de jaren 1990 opgang maakt, onderzoeken economische historici belangrijke economische vragen zoals de oorzaken van economische groei en van ongelijkheid, het belang van instellingen, en de impact van globalisering door economische processen te vergelijken doorheen de tijd en in verschillende landen en regio’s.

De achterliggende boodschap is dat we veel kunnen leren over de Grote Vragen als we even de focus verleggen van kortetermijnevoluties naar de langere termijn, waarbij we ons laten leiden door wat data ons vertellen (in plaats van kwalitatieve interpretaties van de geschiedenis). Het is een boodschap die heel wat economisten maar ook opiniemakers nog niet helemaal begrepen hebben.

Voor niet-economen zal Trade and Poverty hier en daar worstelen zijn, maar de worsteling loont de moeite. Williamson schrijft helder en het boek toont heel de tijd hoe intrigerend en verhelderend de combinatie van economische theorie, data en geschiedenis kan zijn.

Het resultaat is een onderbouwde en door data gevoede nuance op de te eenvoudige analyse dat de rijke landen rijk geworden zijn door de arme landen te gaan plunderen (“Stelen van de armen? Geen goed business plan,” schrijft economische historica Deirdre McCloskey in Bourgeois Dignity: Why Economics Can’t Explain the Modern World, p 156). Het levert een beter inzicht in hoe armere landen vandaag kunnen groeien.


1 Comment Uitgelezen (2022) *Trade and Poverty. When the Third World Fell Behind*

  1. Pingback: Uitgelezen (2022): Kan de markt / de overheid / de economische wetenschap de wereld redden? - Reluctant Economist

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *