*Foretelling the End of Capitalism. Intellectual Misadventures Since Karl Marx* (1)

Dit is de derde boeksamenvatting en -bespreking in de reeks Kapitalisme. Is het einde nabij?

Wolfgang Streeck, How Will Capitalism End? (en deel 2) was het eerste boek. Paul Collier’s The Future of Capitalism (en deel 2) het tweede.

De auteur van Foretelling the End of Capitalism is de jonge Italiaanse historicus en sociaal wetenschapper Francesco Boldizzoni. Hij doceerde aan de universiteiten van Turijn en Helsinki en sinds 2019 is hij professor of Political Science aan de Norwegian University of Science and Technology.

Het boek hoort thuis in de reeks omdat het in een bevattelijke vogelvlucht een overzicht biedt van de geschiedenis van voorspellingen van het einde van het kapitalisme sinds het prille begin van dat genre tot vandaag.

Het programma is dubbel. Enerzijds wil Boldizzoni uit het historisch overzicht van voorspellingen van het einde van het kapitalisme inzichten halen waarom die voorspellingen tot nader order nooit uitgekomen zijn. Anderzijds wil hij die analyse gebruiken om ons begrip van het kapitalisme te verbeteren en om te begrijpen hoe het tot nu toe heeft kunnen overleven.

In dit eerst deel van de bespreking geef ik, opgesplitst in twee posts, een vogelvlucht van de vogelvlucht die Boldizzoni maakt. Het is, hoop ik, een handig overzicht van 160 jaar denken over het kapitalisme.

1850 – 1914

De term “kapitalisme” werd voor het eerst gebruikt in het midden van de 19de eeuw. Nagenoeg gelijktijdig ontstond het genre dat ook het einde van het kapitalisme voorspelde, of alleszins het verdere verloop.

Het bredere intellectuele klimaat was dat waarin het begin van de klassieke moderniteit samenging met de eerste analyses van die moderniteit, en waarin het vooruitgangsgeloof een tegengewicht vond in het zich afzetten tegen de moderniteit en een verheerlijking van een romantisch verleden en een betere tijd.

De Engelse filosoof John Stuart Mill (1806-1873), wiens Principles of Political Economy (1848) tot in 1919 het standaardhandboek Economie bleef aan de universiteit van Oxford, twijfelde eigenlijk heel zijn leven tussen socialisme, communisme, en een kapitalisme dat dan wel ingekaderd moest worden in een systeem dat zou zorgen voor gelijke kansen.

Hij zag het kapitalisme niet zozeer eindigen als wel evolueren naar een stationaire toestand, waarin groei niet meer nodig of gewenst zou zijn. Zowel om morele redenen als om (avant la lettre) milieuoverwegingen zou dit een ideale toestand zijn.

Voor Karl Marx (1818-1883) zou het kapitalisme weggevaagd worden in een evolutie die ingeschreven stond in de ijzeren wetten die de loop van de geschiedenis bepalen. De combinatie van een concentratie en een teveel aan productiemiddelen, en een dalende winst aan de ene kant en een uitgebuite massa zonder voldoende koopkracht aan de andere kant zou het systeem doen kraken in zijn voegen. Een proletariaat dat tot klassenbewustzijn zou komen, zou de doodsteek geven en, na een revolutie, een systeem installeren waarin de productiemiddelen collectieve eigendom zouden worden.

Mill en Marx zagen beiden de rauwe kanten van het kapitalisme van het midden van de 19de eeuw. Het was het einde van de eerste Industriële Revolutie; de tweede stond eraan te komen. Ze vermoedden beiden wel dat het systeem nog een tijd lang groei en hogere welvaart zou brengen. Maar ze onderschatten ook de rol van innovatie en technologie, waarvan de impact op de welvaart veel groter zou zijn en meer algemeen dan ze tijdens hun leven hadden kunnen meemaken of hadden vermoed.

Naarmate tegen het einde van de 19de eeuw die impact wel duidelijker werd, rezen ook twijfels over het voorspelde snelle einde van het kapitalisme.

Die twijfel leidde tot drie reacties.

De eerste voerde aan dat de technische vooruitgang, en de globalisering, louter veiligheidskleppen waren die de druk maar tijdelijk van de kapitalistische ketel zouden nemen. Marx’ ijzeren wetten over het verdere verloop van de geschiedenis zouden zich nog wel doen gelden.

De tweede reactie gaf schoorvoetend toe dat het kapitalisme misschien niet ondermijnd zou worden door zijn inherente economische contradicties. Maar het einde moest dan maar bewerkstelligd worden door politieke wilsdaden.

Kapitalisme is een blijver, vond de derde reactie. Maar in plaats van het systeem revolutionair omver te werpen, werken we beter aan graduele veranderingen en verbeteringen. Uit die reactie, die begon met de Fabian Society, opgericht in 1884 in Londen, ontstond de sociaaldemocratie.

Min of meer gelijktijdig ontstond ook een lijn die de analyse en de kritiek op het kapitalisme begon te ontwikkelen in een breder, sociologisch kader (niet dat Marx dat ook al niet voor een deel gedaan had).

De Duitse “vader van de sociologie” Max Weber (1864-1920) stelde een theorie voor waarin de geest van het kapitalisme oorspronkelijk ontwikkeld was vanuit de protestantse ethiek, die de burger aanzette tot zuinigheid en hard werk. Maar die band met de religieuze origine werd gaandeweg losser. Parallel met het historisch proces van rationalisering en efficiëntiedenken werd de geest van het kapitalisme er een van bureaucratische routine en machineproductie, die wel voor stijgende welvaart zorgde, maar waarin alle geledingen van de maatschappij gevangen zaten als in een ijzeren kooi.

Over de toekomst van het kapitalisme was Weber onzeker. Tegen het einde van zijn leven zag hij een tijdperk dat onvermijdelijk nog lang kapitalistisch zal blijven. Marx’ voorspelling over de ondergang van het kapitalisme en de komst van de klasseloze maatschappij vergeleek hij met de christelijke leer over het Laatste Oordeel: geen logisch of wetenschappelijk verhaal, maar wel een dat mensen houvast kon bieden.

Tussen de twee Wereldoorlogen

Aan de gebeurtenissen tussen de twee Wereldoorlogen hadden voorspellers van het einde van het kapitalisme meer dan een kluif.

Toonden de Eerste Wereldoorlog en de crash van 1929 en de daaropvolgende Grote Depressie niet aan dat het kapitalisme op zijn laatste benen liep? Of zat er in de New Deal, het fascisme en Sovjet dirigisme een gemeenschappelijke onderstroom naar convergentie tussen een ongebreideld kapitalisme en communisme, of alleszins een meer geplande economie?

De evolutie van de organisatie van het bedrijfsleven sinds de tweede helft van de 19de eeuw leek die convergentiethesis trouwens voor een stuk te bevestigen.

In het commerciële kapitalisme van de 19de eeuw was het de regel dat eigenaars managers waren, en managers eigenaar. Einde 19de eeuw, begin 20ste eeuw zorgde technologie ervoor dat productie en distributie op veel grotere schaal konden gebeuren. Daarvoor waren grote sommen geld nodig, die vaak geleverd werden door externe financiers en later door grote groepen kleinere aandeelhouders.

De schaalvergroting zorgde bovendien voor steeds meer concentratie en in een aantal sectoren zelfs voor monopolies. De voorspelling van Marx dat kapitalisten-ondernemers elkaar kapot zouden concurreren, werd daardoor minder waarschijnlijk. Maar vooral: er kwam een scheiding tussen eigendom en controle. Het waren nu de gehuurde managers, niet de eigenaars, en niet de markt, die voor een groot deel de structuur en de gang van de economie bepaalden.

Dit managementkapitalisme voedde speculaties over de convergentie van kapitalisme en socialisme in een Weberiaans bureaucratisch collectivisme.

Niet alleen in het bedrijfsleven, ook in de politieke organisatie van de economie werd er nagedacht over hoe de zichtbare hand van regulering en planning de instabiliteit kon remediëren.

John Maynard Keynes (1883-1946) is hier de sleutelfiguur. Vooral omdat hij dacht en schreef vanuit een dubbele horizon.

De problemen van de korte en middellange termijn pakte hij aan als economist. Het Keynesianisme, dat bijzonder invloedrijk zou zijn voor de New Deal en nog meer in de decennia na de Tweede Wereldoorlog, was in se een poging om het kapitalisme van zichzelf te redden, door er een gemengde economie van te maken met een belangrijke rol voor de overheid.

Op lange termijn dacht Keynes als moraalfilosoof. In het korte en zeer leesbare essay Economic Possibilities for Our Grandchildren vatte hij zijn ideeën samen.

Rond 2030 (binnen een kleine 9 jaar dus) zou volgens Keynes het economisch probleem opgelost zijn. Door de stijging van de productiviteit zouden we onze basisnoden gemakkelijk kunnen vervullen, en een levensstandaard bereiken die “vier tot acht maal hoger is” dan die van 1930. Ook aan de drang om onze relatieve noden – het streven naar status – te vervullen, zou een einde komen.

The love of money as a possession … will be recognised for what it is, a somewhat disgusting morbidity, one of those semi-criminal, semi-pathological propensities which one hands over with a shudder to the specialists in mental disease.

In plaats daarvan zouden we ons kunnen overgeven aan het goede leven, in een werkweek die nog maar 15 uur zou bedragen.

De Oostenrijks-Amerikaanse economist Joseph Schumpeter (1883-1950) geloofde niet in die stationaire toestand die Keynes en ook Mill voorspeld hadden. Een hogere levensstandaard zou onze noden en verlangens immers doen toenemen en er nieuwe creëren.

Hij voorspelde wel het einde van het kapitalisme. Niet door periodieke en lokale crisissen. Die waren het gevolg van de creatieve destructie waarmee het kapitalisme zichzelf voortdurend vernieuwde en die voor innovatie en welvaart zorgden.

Het kapitalisme zou aan zijn einde komen doordat het een mentaliteit en levensstijl creëerde die zijn eigen fundamenten ondergroef. Het managementkapitalisme maakte een einde aan de rol van de entrepreneur, die net de motor was van de creatieve destructie. Zelfs in de mate dat de creatieve destructie wel nog zou werken, kon het kapitalisme geen case maken. Niet rationeel – wie liet zich overtuigen door het vooruitzicht van een beter leven binnen 100 jaar, zoals Keynes voorspeld had? – en niet emotioneel, want het berekenende kapitalisme schakelde net elke emotionele gehechtheid uit.

Maar het was vooral de vijandige rol van steeds meer intellectuelen tegenover het kapitalisme die de doodsteek zou geven. Om een actieve vijandigheid tegenover een sociale orde te creëren, heb je immers een groep nodig die er belang bij heeft om wrok op te wekken, te organiseren, te verwoorden en aan te wakkeren. Liefst heeft die groep ook niet teveel verantwoordelijkheid voor praktische zaken. Deze groep, zegt Schumpeter, zijn de intellectuelen, die net aan het kapitalisme voor een groot deel hun bestaan als min of meer aparte groep te danken hebben.

Een paar dagen voor zijn dood concludeerde Schumpeter in een speech: “Marx was wrong in his diagnosis of the manner in which capitalist society would break down; he was not wrong in the prediction that it would break down eventually.

De convergentietheorie leek dus de overhand te halen in de periode tussen de twee Wereldoorlogen. Tijdens en naar het einde van de Tweede Wereldoorlog dook wel een ongemakkelijke waarheid op – de eerste berichten over de wreedheden van het Stalinisme – en een even ongemakkelijke interpretatie – dat fascisme misschien niet het tegendeel was van socialisme, maar er net een uitdrukking van. Maar die werden grotendeels onder de mat geveegd.

Friedrich Hayek (1899-1992) publiceerde in 1944 wel The Road to Serfdom, waarin hij waarschuwde dat planningsdrang zou leiden naar totalitarisme. Maar die waarschuwing verdween min of meer in de kast tot enkele decennia later.

De economische historicus en antropoloog Karl Polanyi (1886-1964), die in het boek van Boldizzoni merkwaardig genoeg maar zijdelings aan bod komt, haalde de bovenhand met zijn analyse dat het kapitalisme de maatschappij had overgenomen die het had moeten dienen. Polanyi betoogde dat regulering en controle wel konden leiden naar vrijheid voor allen, en dat een gemengde economie kon werken in een democratische context.

En dit was inderdaad wat zou gebeuren in de decennia na de Tweede Wereldoorlog.

Volgende post: 1960’s – 1980′s en 1989 – 2019


1 Comment *Foretelling the End of Capitalism. Intellectual Misadventures Since Karl Marx* (1)

  1. Pingback: *Foretelling the End of Capitalism. Intellectual Misadventures Since Karl Marx* (2) - Reluctant Economist

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *