Tweede boek in een reeks over het einde van het kapitalisme, vraagteken, die hier bijna een jaar geleden veelbelovend startte. Tot nu toe was ik dus niet verder geraakt dan het eerste boek op de lijst, How Will Capitalism End? van Wolfgang Streeck (deel twee van de bespreking).
Het is alvast tekenend voor de staat van het denken over het kapitalisme dat twee gestudeerde mensen, de Duitse economische socioloog Streeck, en de auteur van The Future of Capitalism (2018), de Oxford-economist Paul Collier, tot zulke uiteenlopende conclusies en perspectieven komen.
Streeck is de bittere (onheils)profeet, die het kapitalisme sociologisch analyseert vanuit het ideologische machtsspel tussen groeps- en klassenbelangen. In de traditie van Marx dus. Voor Streeck is er geen hoop en is welke vorm ook van optimisme zelfs nefast. Het kapitalisme is gedoemd, omdat het altijd al gedoemd was. Het zal sterven aan een overdosis van zichzelf.
Collier’s The Future of Capitalism vertrekt niet alleen vanuit een veel positievere visie op het kapitalisme en zijn historische verwezenlijkingen – “(F)ar from being the barrier to mass prosperity, capitalism was essential for it … accepting capitalism is not doing a deal with the devil … (T)hat is the agenda: capitalism needs to be managed, not defeated.” (p 17-18 (verwijzingen zijn naar de 2019 Penguin editie)). En: “Modern capitalism has the potential to lift us all to unprecedented prosperity“. (p 25) – het boek wil ook een hoopvol perspectief bieden – “We can do better: we once did so, and we can do it again” (p 215, de laatste zin van het boek)
Maar dat hoopvol perspectief kan enkele gerealiseerd worden als we op een slimme manier herstellen wat stuk is aan het kapitalisme.
De analyse die Collier maakt van wat hij de crisis van het kapitalisme noemt, is niet nieuw, al legt hij wel eigen accenten. Hij vat zijn analyse samen onder de uitdrukking New Anxieties: de nieuwe angsten die ontstaan door de diepe en groeiende kloven die onze maatschappij verscheuren.
De kloven gapen tussen laagopgeleiden en hoogopgeleiden (en hun families), tussen de metropolis en de provincie, tussen de overheid en de burgers, en tussen rijke en arme landen.
Collier geeft zijn analyse een persoonlijke toets door op enkele plaatsen in het boek het verhaal te vertellen van zijn nichtje Sue. Paul en Sue zijn op dezelfde dag geboren. Beiden waren ze kinderen van laagopgeleide ouders. Sue’s vader stierf toen zij veertien was. Zij werd tienermoeder. Paul studeerde en bouwde een succesvolle loopbaan uit. De dochters van Sue zijn ondertussen ook tienermoeder. Pauls dochter haalde een beurs voor een van de topscholen in Groot-Brittannië.
Die verschillen in levensloop tussen hoogopgeleid en laagopgeleid vind je miljoenen keren terug in Europa en de VS.
De hoogopgeleiden zijn geen kapitalisten, noch gewone werknemers. Dankzij hun kennis, vaardigheden en netwerken hebben ze zich wel geïnstalleerd als de nieuwe klasse die nog profiteert van het kapitalisme. Ze voelen zich niet alleen cultureel en sociaal superieur aan de laagopgeleiden, maar ook moreel: zij kunnen het zich immers veroorloven om begrip en zelfs bezorgdheid op te brengen voor minderheids- en achtergestelde groepen. Ze vertrouwen elkaar en de overheid. (p 3-4)
De laagopgeleiden hebben zinvolle jobs verloren zien gaan en zien soms zelfs hun levensverwachting dalen. Voor hen “capitalism’s core credential of steadily rising living standards for all has been tarnished.” (p 4)
De onvermijdelijke reacties van wrok en angst, en het verlies aan vertrouwen, hebben geleid tot de politieke muiterijen van Brexit en Trump. Die populisten sprongen in het politieke gat dat ontstond doordat de sociaaldemocratie, die ontstaan was op het einde van de 19de eeuw en haar hoogtepunt kende in de Trente Glorieuses van 1945 tot 1975, haar ziel verkocht aan middenklasse intellectuelen.
De ziel van de sociaaldemocratie was de ethiek van praktische wederkerigheid van rechten en plichten van mensen die zich herkenden in gemeenschappen.
De denkbeelden van middenklasse intellectuelen kwamen in twee versies, die elkaar voor een goed deel versterkten.
Enerzijds waren er de Utilitaristen. Onder invloed van de Britse filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) koppelden zij ethiek los van individuele en communautaire waarden en gevoeligheden en stelden ze het rationeel principe “het grootste geluk voor het grootste aantal” in de plaats. Economisten hielpen hen door een calculus voor dat grootste geluk en het grootste aantal voor te stellen, vertrekkend van de individueelste homo economicus.
Het gevolg was dat: “All moral obligations floated up to the state … Citizens ceased to be moral actors with responsibilities.” (p 11) Het communitarisme van wederkerige rechten en verplichtingen werd vervangen door het sociaal paternalisme van de staat.
De tweede groep middenklasse intellectuelen heeft ook haar filosoof: de Amerikaan John Rawls (1921-2002). Zijn rationeel principe is dat een samenleving moreel moet worden beoordeeld op basis van de vraag of haar wetten werken ten behoeve van de meest achtergestelde groepen. Op basis van dat principe ontstonden bewegingen voor inclusie, bevoorrechte behandeling en positieve discriminatie die, aldus de analyse van Collier, verhardden in groepsidentiteiten die elkaar als vijanden zagen. (p 13)
Overigens kwam zowel Links als Rechts onder invloed van deze denkbeelden, elk met andere accenten:
“(T)he morally meritocratic elite of the left [eerder Rawls] vied with the productively meritocratic elite of the right [eerder Bentham]. The superstars of the left became the very good; those of the right became the very rich.” (p 15)
Dus: ja, kapitalisme heeft het potentieel om ons allen ongeziene welvaart te brengen, maar “it is morally bankrupt and on track for tragedy. Human beings need a sense of purpose and capitalism is not providing it.” (p 25)
Gegeven deze analyse liggen Collier’s oplossingen voor de hand:
- De nieuwe kloven en nieuwe angsten zijn anders dan die van vroeger. Het zijn complexe fenomenen waarvoor de oude ideologieën geen oplossingen hebben
- We moeten naar een herstel van de ethiek van wederkerige rechten en plichten vanuit het collectieve, in plaats van het individuele
- Daarbij moeten we ten strijde trekken tegen wat Collier steevast het front (vanguard) noemt van Utilitaristen en Rawlsiaanse advocaten
- De oplossingen liggen niet in ideologie, maar in het pragmatisme van Adam Smith en David Hume. “All the policies proposed in this book are pragmatic.” (p 6)
Collier’s programma is dus een (pragmatische) herstelbeweging: een herstel van de ethiek in het algemeen (hoofdstuk 2), en van de ethische staat, het ethisch bedrijf, de ethische familie en de ethische wereld (hoofdstukken 3-6); van de inclusieve samenleving, door de kloven te dichten tussen metropolis en provincie, tussen klassen, en tussen arme en rijke landen (hoofdstukken 7-9); en uiteindelijk, het herstel van een inclusieve politiek (hoofdstuk 10).
Volgende post: Collier’s oplossingen; en enkele kritieken.
Pingback: * The Future of Capitalism* (2) - Reluctant Economist
Pingback: *Foretelling the End of Capitalism. Intellectual Misadventures Since Karl Marx* - Reluctant Economist